2. De Macht: (kunst-)politiek anno 2013/14




In gesprek met Bas Veldhuizen/BKKC in Tilburg, 2013.

In 2004 maakte Broekman een aantal portretten van politici, in schilderijen en in interviews. Zij stelde destijds de vraag in hoeverre kunst belangrijk is in crisistijd. Nu ís het crisistijd. Hoe is de stand van zaken anno 2013? In hoeverre bepaalt de politiek de richting van de kunst? Monique vraagt subsidie aan bij verschillende instanties en doet een beroep op impulsgeld bij het BKKC, maakt filmopnames van gesprekken en doet verslag van de financiële ‘Making of’ op het blog.


De Macht, 2004.



Kunst en geld.
(door Philip Peters)
Toen de draconische bezuinigingen in de Nederlandse kunstensector (we zijn namelijk, merkte ik, een ‘sector’) voor het eerst aan de orde kwamen was ‘het veld’ (ook weer zo’n term) natuurlijk in rep en roer. En terecht, want de hoeveelheid geld die naar de kunst toe ging was toch al klein: 0,2% van de rijksbegroting. Daarop nog bezuinigen levert dus ook niet veel op en de bezuinigingen brengen ook weer nieuwe kosten met zich mee: mensen raken bijvoorbeeld hun baan kwijt en omdat er geen nieuw werk meer is komen ze ten laste van de bijstand. En het werklozencijfer is toch al zo hoog.
Natuurlijk werd er flink op ingesprongen door de media, waarin allerlei al dan niet echt ter zake kundigen kwamen vertellen dat ze het altijd al hadden gevonden en dat het goed was dat de kunstwereld zo veel mogelijk ‘zijn eigen broek zou ophouden’ – men moet zelf voor veel meer inkomsten zorgen ( dat heet tegenwoordig ‘cultureel ondernemerschap’) en deze bezuinigingen dwongen daar wel toe en als het hier of daar niet wilde lukken was er kennelijk geen behoefte aan die instelling, aan die tak van kunst, aan dat beleid, aan dat soort werk. ‘De mensen’ moesten krijgen wat ze wilden hebben. Alsof dat niet allang overdadig het geval was met RTL 4 t.m. 72, het wekelijkse voetballen en musicals uit de koker van Joop v.d. Ende en anderen.
Wat mij het meest verbaasde was het gedrag van mensen uit de kunstwereld zelf, in praatprogramma’s bijvoorbeeld. Steevast begonnen die al helemaal verkeerd met een tekst in de sfeer van: we zitten in een crisis, als er crisis is moet er bezuinigd worden, dat begrijpen we, en het is logisch dat er dan ook minder geld naar de kunst gaat. Dat is onzin. De kunstbezuinigingen brengen nauwelijks iets op en bovendien is er op kunst verhoudingsgewijs aanzienlijk meer bezuinigd dan op welke andere post ook. Die combinatie is vreemd en doet vermoeden dat daar andere dan puur financiële overwegingen zouden kunnen meespelen. Maar daar hoorde je de experts nooit over, die gingen uitleggen dat kunst ook geld in het laatje kan brengen, bijvoorbeeld doordat interessant aanbod in een stad een aanzuigende werking zou hebben op toeristen.
Met andere woorden (het is misschien wat kort door de bocht en er waren uitzonderingen, maar het gaat mij hier om de grote lijn en niet om eindeloze nuanceringen): men begon al met te zeggen dat men het met de uitgangspunten van het beleid helemaal eens was - en dat terwijl die uitgangspunten mogelijk niet eens de echte en zeker niet de enige waren. Op dat moment maakten die vertegenwoordigers van ‘het veld’ zichzelf en hun zaak dusdanig kwetsbaar dat er in de discussie geen redden meer aan was.”U hebt zelf toch net gezegd….”, enzovoorts.
Het punt is natuurlijk dat de kunst niet met economische argumenten dient te worden benaderd. Ikzelf heb ruim twintig jaar tentoonstellingen gemaakt om één grondreden: omdat ik ze graag wilde zien en dat wilde ik met genoegen met zo veel mogelijk mensen delen, maar dat was nooit hét argument of zelfs een argument waarom ik deed wat ik deed. En dat geldt natuurlijk niet alleen voor mij, maar voor iedereen die in die tijd tentoonstellingen maakte en dat geldt nog steeds als het even te regelen is. Het zou toch vreemd zijn als de curator van pakweg de Documenta zich zou laten leiden door het principe van ‘u vraagt en wij draaien’. Maar wie in Nederland overheidssubsidie wil binnenhalen om te ‘doen wat gedaan moet worden’ heeft weinig kans tenzij hij aan een aantal idiote randvoorwaarden voldoet die helemaal niets met kwaliteit, intelligentie, sensibiliteit, discours etc. te maken hebben maar alleen met de hoeveelheid Euroguldentjes die hij bij elkaar weet te krijgen door een staaltje optimaal  ‘cultureel ondernemerschap’ aan de dag te leggen.
Omgekeerd kwamen beleidsmakers en –ondersteuners alleen maar met economische en populistische argumenten aanzetten. Naarmate je er meer hoorde werd de wérkelijke, diepere achtergrond van de bezuinigingen steeds duidelijker: Het moet maar eens afgelopen zijn met die elitaire onzin, het interesseert ons geen ene moer. Het is flauwekul,het brengt bovendien niets op en alsof dat nog niet erg genoeg is willen kunstenaars steeds subsidie. Laat ze voor zichzelf zorgen en anders ophoepelen.
Op dat moment weet je wat er aan de hand is: hier valt niet te praten. In een cultuur die alleen nog maar gelooft in de kassa en consumentistisch volksvermaak kun je niet over immateriële waarden van gedachten wisselen, omdat er geen gemeenschappelijk thema is – de een heeft het over blauw en de ander over rood en dan kom je niet ver want blauw is een heel slecht soort rood, als je rood wilt hebben moet je in ieder geval niet blauw ondersteunen, dat is zo klaar als een klontje. De verantwoordelijke staatssecretaris, Halbe Zijlstra – op dit moment fractievoorzitter van de VVD – liet menigmaal met trots weten dat hij nooit in een museum kwam; dat was een voordeel omdat hij nu ‘objectief’ kon zijn. Ik realiseerde me, meer dan ooit tevoren, dat we in een kunstvijandige cultuur zijn beland, waarin de kunstenaar a priori al werd gewantrouwd als parasiet, uitkeringstrekker, profiteur, paljas, aansteller, oplichter en wat niet al. Dat was te merken aan de toon die er werd aangeslagen, niet alleen door ;affe anonieme reaguurders op het internet, maar ook door officials van allerlei aard, uit de politiek, uit het bedrijfsleven, uit alle lagen van de maatschappij. Daarin is Nederland uniek, het zal wel iets met onze ‘volksaard’ te maken hebben zoals die zo treffend verwoord is in het deprimerende gezegde: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. In de landen om ons heen in Europa wordt de kunst veel hoger ingeschat, ook de eigentijdse kunst. In België is het imago van de kunstenaar al meteen een heel stuk beter en in Frankrijk en Duitsland wordt hij terecht als een belangrijke cultuurdrager beschouwd. Nergens om ons heen is ook zo krankzinnig bezuinigd. Crisis of niet, als er al bezuinigd werd op een budget dat om te beginnen vele malen groter was dan bij ons (en ik bedoel percentueel groter) was dat veel minder rigoureus of er was helemaal geen sprake van verlaagde budgetten.
Ergerlijk was ook de houding van de Raad voor Cultuur, het officiële advieslichaam van de minister. Die slikte de bezuinigingen voor zoete koek en ging dat in werkelijkheid natuurlijk helemaal niet zo zoet smakende misbaksel braaf verdelen zoals van hogerhand was opgedragen. Dat had men niet moeten doen. Men had en bloc moeten aftreden en weigeren op die basis een advies uit te brengen. Dat deden alleen voorzitter Els Swaab en de commissie Podiumkunsten, verder bleef iedereen gewoon zitten en dan maak je als instelling geen eenduidig statement. Een voorbeeld van ‘burgemeester in oorlogstijd’? Om ‘erger te voorkomen’? Toen eenmaal aan het regenteske wanbeleid was meegewerkt besloot de staatssecretaris zich trouwens van verschillende onderdelen van het raadsvies niets aan te trekken. 
Een tendens die ook bij allerlei instellingen is waar te nemen, van het Mondriaanfonds (een minder kapitaalkrachtige fusie van de voormalige Mondriaanstchting en het voormalige Fonds BKVB), is het overnemen van overheidsterminologie. Kunstenaars die wat willen van dat fonds moeten bijvoorbeeld terdege hun ‘cultureel ondernemerschap’ hebben aangetoond. Dat is niet alleen een  kwestie van window dressing om de minister zoet te houden, het economische aspect is daadwerkelijk een factor om rekening mee te houden. Om het bij de beeldende kunst te houden: als je werk niet in een bepaald circuit, liefst ook in het buitenland, wordt gepresenteerd kun je net zo goed niet proberen aan te vragen. Terwijl het werk toch hetzelfde blijft, waar het ook wordt getoond, op de Biënnale van Venetië, de beurs van Miami of een minder sjieke galerie in het oosten des lands. Ik verneem van mensen die in commissies van instellingen zitting hebben, collega’s van de aanvragers dus, dat deze factoren zwaar worden meegewogen. Kennelijk heeft men zich á raison van zoveel Euroguldentjes aan vacatiegelden dusdanig ingeleefd in het nieuwe overheidsbeleid dat de criteria daarvan klakkeloos zijn overgenomen en geaccordeerd zonder dat men ‘zelf nog een standpunt kan of wil formuleren. In het interview dat Monique had met de directeur van het BKKC zei deze trouwens ook dat er nu anders tegen kunst en de positie van de kunstenaar moet worden aangekeken, dat het huidige beleid synchroon loopt met de ontwikkelingen in de kunst zelf omdat er toch een einde is gekomen aan het verschijnsel van de ‘autonome kunstenaar’. En overal hoor je dit soort geluiden die meebuigen met de heersende wind en er een aardig maar weinig steekhoudend verhaaltje omheen verzinnen.
Het huidige kunstbeleid is dus inhoudelijk reactionair, populistisch en onzinnig en levert ook nog eens zo goed als niets op. Ik schreef dat er typisch Nederlandse aspecten aan dit beleid zitten en dat is ook zo, maar het valt ook te bezien in een breder kader, waarbij alles wat niet direct in cijfers meetbaar is wordt opgeofferd in naam van het heersende neoliberalisme. Een goed voorbeeld vormen de universiteiten waar idiote publicatiedruk leidt tot overspannenheid, fraude en verwaarlozing van het onderwijsprogramma. Een nog sterker voorbeeld is de zorg en met name de geestelijke gezondheidszorg, waar, in de naam van de algehele vervlakking van de cultuur (en we leven al in zo’n plat land) de psychoanalyse niet langer wordt vergoed: duurt lang, kost geld en is niet evidence based.
Ik zou nog bladzijden lang kunnen doorgaan met het noemen van andere symptomen van het failliet van onze  beschaving waar het aankomt op het bewaken, koesteren en stimuleren van niet direct meetbare en in materiële termen uit te drukken disciplines, maar ik volsta met een citaat dat ook door anderen wel is genoemd: tijdens de tweede wereldoorlog raakte Engeland enigszins in de financiële problemen, maar toen aan Churchill werd voorgesteld om bijvoorbeeld ernstig te gaan bezuinigen op de cultuurbegroting zei hij: “Maar waar vechten we dan voor?” 
Op dit moment in de geschiedenis vindt een historisch gevecht plaats tussen neoliberaal consumentisme en immateriële waarden als zin en betekenis en het ziet er niet naar uit dat de zachte krachten het zullen winnen.

Kunst en Macht.
Door: Philip Peters.
De verhouding tussen kunst en macht is altijd ongemakkelijk geweest. Toen de status van de kunstenaar nog vooral ambachtelijk was gaf dat niet veel problemen: hij was gewoon een van de hovelingen of een lid van het gilde die opdrachten kreeg van de belangrijke en minder belangrijke vorsten en regionale heersers en natuurlijk van de kerk. De iconografie stond zo’n beetje vast of werd voorgeschreven en daar konden kunstenaars wel mee uit de voeten. Natuurlijk was er onderlinge concurrentie en natuurlijk zullen kunstenaars het hunne hebben gedacht van hun opdrachtgevers, maar dat geldt ook voor meubelmakers, mandenvlechters en andere ambachtslieden (het begrip design was ook nog niet uitgevonden).
Maar naarmate de status van de kunstenaar vrijer werd namen de problemen toe en na de uitvinding van de fotografie verviel de afbeeldende, documentaire taak van de kunst en kon én moest zij zich concentreren op de eigen voortdurende vernieuwing: de avant-garde was geboren. 
Het begrip avant-garde in de kunst wordt niet ten onrechte geassocieerd met maatschappelijke veranderingspretentie en dus met een welbewuste breuk met het ancien régime.
Een voorbeeld van de veranderende relatie tussen de artistieke en de maatschappelijke revolutie kan gevonden worden in de vergelijking tussen de Franse en de Russische revoluties. Het werk van dé schilder van de Franse Revolutie, David, was conservatiever dan de maatschappelijke gebeurtenissen: hij drukte zich uit in een algemeen geaccepteerd neoklassiek idioom en hij maakte zelfs gebruik van klassieke iconografie, bijvoorbeeld in De eed van de Horatiërs (1784, pikant genoeg begonnen als opdracht van de koning maar later tot zinnebeeld van de Revolutie geworden). Op De eed in de kaatsbaan van na de revolutie komen heel wat mensen voor, maar de compositie wijkt in wezen niet af van de klassieke driehoekige constructie die ook in het eerdere schilderij te zien is.
In Rusland ging de artistieke revolutie aan de maatschappelijke omwenteling vooraf.  Malevich en de constructivisten maakten hallucinerende werken die nog nooit eerder waren vertoond en ze wachtten bij wijze van spreken op het moment dat de maatschappelijke revolutie op gang zou komen en de gedroomde ‘nieuwe mens, nieuwe maatschappij’ zou brengen. Dat viel tegen. Weliswaar kwam de revolutie die zulke verstrekkende gevolgen zou hebben, maar binnen een decennium werden de kunstenaars van de Russische avant-garde op een zijspoor geschoven, ze mochten alleen nog kunst maken die zichtbaar (figuratief) propaganda maakte voor de macht.
In Italië maakten Futuristen de verkeerde politieke keuze en sommigen zagen Mussolini als politieke vertegenwoordiger van hun artistieke ideologie zoals geformuleerd in Marinetti’s  manifest dat opriep tot ‘vernietiging van het verleden’, in overdrachtelijke zin een credo dat alle vroege avant-gardes gemeen hadden. 
Hoe het de Entartete Kunst in Nazi-Duitsland verging weet iedereen.
Weer later (ik loop nu even met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis heen) werd avant-garde juist de norm, de avant-garde was zelf tot traditie geworden en eigenlijk leven we nog steeds in die periode, waaraan nieuw en jong bij voorbaat hoog staan aangeschreven, misschien ook doordat de enorm gegroeide kunsthandel veel kan verdienen aan kunstenaars die ze vroeg voor weinig geld brengen om vervolgens van de door het circuit zelf veroorzaakte, vaak krankzinnige prijsstijgingen te profiteren. Natuurlijk is het een bubble, maar dan wel een hardnekkige. Overigens is het natuurlijk ook nog eens zo, dat de vroege avant-gardes alleen konden voortbestaan en zich ontwikkelen door de materiële steun van kapitaalkrachtige medestanders, de avant-garde is altijd afhankelijk geweest van het systeem dat ze tegelijkertijd wilde bestrijden.
In de kunstwereld van onze tijd is sprake van een soort tweedeling en tussen de twee polen bevindt zich een gigantische verzameling grijstinten. Aan het ene uiterste bevindt zich een groep zeer rijke verzamelaars die hele dure werken kunnen betalen en vaak  medeverantwoordelijk zijn voor het opdrijven van de prijzen. Verzamelaars als Sheikha Al-Mayassa, de dertigjarige dochter van de emir van Quatar, François Pinault, Charles Saatchi kunnen veel meer uitgeven dan welk museum dan ook. Misschien (maar misschien ook niet of niet per definitie) spelen aspecten van status, prestige, macht, rivaliteit e.d. een rol in sommige van hun aankopen, maar aan het werk verandert dat niets. Dat kan er, om het zo eens uit te drukken, ook niets aan doen dat het ineens binnen een bepaalde context erg in trek is. Hoewel er collega-kunstenaars zijn en zelfs sommige critici die van mening zijn dat bepaalde kunstenaars hun werk speciaal voor dit circuit maken – vooral kunstenaars die op de rand van kunst en kitsch balanceren en het ook nog goed doen in de media (Jeff Koons, Damien Hirst) worden hiervan beticht. Ik kan niet in hun hoofden kijken maar wel naar hun werk. Beiden houd ik voor zeer interessante kunstenaars en in mijn eigen praktijk van meer dan veertig jaar heb ik eigenlijk nog nooit een apert niet-integere kunstenaar ontmoet, ik kan me voorstellen dat die zelfs gewoon helemaal niet bestaat. Een wel eens gehoord argument tegen opname in dit circuit (dat hier wel met hele grove penseelstreken is geschetst, de werkelijkheid is natuurlijk veel genuanceerder) is dat de betreffende kunst door die context, die het establishment en allerlei foute totalitaire ideologieën en staatsvormen in feite mee legitimeert, onschadelijk wordt gemaakt. Ik denk dat de werking van kunst in the eye of the beholder plaatsvindt: als de beschouwer een werk als een trofee beschouwt zal hij er weinig anders aan beleven, als hij daarentegen door interactie op zoek gaat naar betekenis gebeuren er heel andere dingen. Maar dat geldt altijd en in iedere context of (sub)cultuur. En veel kunstwerken die door het Grote Geld zijn aangekocht worden - voor mijn part om ermee te pronken, dat maakt niet uit – voor het brede publiek tentoongesteld. Wat in Quatar een breed publiek is weet ik niet, misschien bestaat dat wel niet, maar in Londen of Venetië weet men de weg wel te vinden, als men daar tenminste zin in heeft, want het blijft een feit dat de eigentijdse kunst maar een relatief klein publiek heeft. Daar kunnen we – na alle mislukkingen in het verleden – aan blijven werken of we het kunnen het accepteren zoals het is, met de intrinsieke betekenis van het werk (als er zoiets bestaat) heeft dat niets te maken.
Hoe dan ook, tegenover het circuit van het Grote Geld (waarin ook een aantal musea en kunsthandelaren een rol speelt) staat een geëngageerde praktijk met allerhande vertakkingen die er iets tegenover wil stellen en, zoals de goede oude avant-garde, uit is op het ontmaskeren van misleiding in de kunstwereld én in de echte wereld, die zich betrokken voelt bij gebeurtenissen in de wereld en uitgaat van kleinschalige veranderingspretentie. Dat gebeurt inmiddels over de hele wereld, waarbij groepjes kunstenaars met elkaar in contact staan, gesteund door geëngageerde critici, presentatieplekken zonder winstoogmerk en zelfs sommige ‘officiële’ kunstinstituties zoals musea. Soms aanhakend bij bewegingen als Occupy en misschien mede voortvloeiend uit eerdere anarchistische bewegingen zoals de situationisten of fluxus, concentreren veel van deze kunstenaars zich op het leven in de stad, de vervreemding onder mensen, maatschappelijke en etnische misstanden etc.etc. Hoewel waarschijnlijk antiglobalisten in de betekenis van iemand als Naomi Klein, is er sprake van een wijd vertakt netwerk dat misschien een ‘andere’ economie voorstaat (de ‘bitcoin’ heeft een vergelijkbare achtergrond) maar toch ook globaal opereert én in de kunstwereld. Sommige projecten zouden zonder het predicaat ‘kunst’ welzijnswerk kunnen zijn, of politiek.
Daar wringt hem precies de schoen. Na Duchamp en Beuys kun je álles ‘kunst’ noemen, ook (een letterlijk voorbeeld) het samen met bewoners van een straat een moestuin aanleggen – een goed idee om in de stad op duurzame wijze te overleven maar ook volledig ‘één op één’. Zou kunst niet toch een zekere mate van transformatie vereisen, een zekere mate van gelaagdheid, die, om het zo te zeggen, de ene moestuin van de andere onderscheidt? Zo niet, dan hebben we inderdaad te maken met een paradigmaverandering waarvan ik de gevolgen nog niet goed kan overzien.
Bij alle sympathie voor kunst met maatschappelijke veranderingspretentie moet ik terugdenken aan de conceptuele kunst die zich aanvankelijk ook tégen de instituties richtte, maar zich achteraf opmerkelijk snel liet inlijven door de onverwacht wendbare musea en sommige van de meest radicale kunstenaars uit de jaren zestig zijn er peperduur mee geworden. Misschien maken we hiervan een reprise mee in een iets andere incarnatie. Geëngageerde critici eisen van de kunstenaar en soms ook van het museum een ‘kritische praktijk’. Ik zelf ben er geen liefhebber van om a priori dictaten op te stellen waaraan de kunst moet voldoen, dat is me te totalitair en een voorbeeld van hoe je het kind met het badwater weg kunt gooien om dan terecht te komen in en sfeer van exclusie die men op maatschappelijk gebied nu juist wenst te bestrijden: wie niet aan de voorwaarden voldoet mag niet meedoen. Ondertussen is het natuurlijk ook nog zo, dat ook deze kritische kunstenaars en curators alleen kunnen functioneren binnen de kunstcontext en daar ook vaak hun inkomen vandaan halen.
Er zijn dus wel twee polen waar te nemen die zich niet gauw in elkaars vaarwater zullen bevinden en elkaar dus ook niet in de weg kunnen zitten, maar die toch allebei nadrukkelijk in de kunstcontext functioneren – daarbuiten heb ik het tenminste nooit gezien maar dat komt misschien omdat ik alleen weet heb van het pure bestaan van die kunst doordat ze me op een of andere manier via die context ter ore komt.
Ergens in de jaren zeventig sprak ik Hans Haacke, voor wie ik veel achting heb, en ik vroeg hem, min of meer om te plagen: “Waarom ben je eigenlijk niet gewoon journalist geworden als je onderzoek naar misstanden wilt doen, dan zou je een heel wat groter publiek hebben en dus veel meer invloed.” Zijn antwoord was veelzeggend, onontkoombaar en naar mijn idee ook van een simpele schoonheid: “Omdat ik nu eenmaal een kunstenaar ben.” Een van de medewerkers van Jonas Staal aan zijn World Summit in Berlijn zei: “We hebben dit alleen maar kunnen doen omdat het een kunstpresentatie betrof.”
Zo bezien is alle kunst onschadelijk. Kunstwerken zijn ook geen reële wapens in de strijd. Weliswaar denken alle totalitaire regimes dat het beeld levensgevaarlijk is en dan wordt de kunst de mond gesnoerd of gewoon verboden, maar ‘in werkelijkheid’ is het vrije beeld door zijn betrekkelijk geringe uitstraling (we hebben het nu niet over reclame of propaganda, waarvoor het beeld wel met succes kan worden ingezet, maar dat is dan geen kunst-beeld) totaal geen bedreiging voor welke heersende ideologie dan ook. In Nederland, waar de ideologie in feite relatief (neo?)liberaal is, werd in de afgelopen jaren draconisch op de kunst bezuinigd. Men gaat tegen de kunst te keer omdat niemand erin geïnteresseerd zou zijn en er dus ook geen overheidsgeld naartoe hoeft. Typisch Nederlands overigens: hier wordt niemand nerveus van het beeld zelf, maar alleen van de gevolgen ervan voor dat heiligste der heiligen van alle vaderlandse instellingen: de kassa.
Dat dit allemaal is zoals het is geeft wel een duidelijk beeld van de tegelijkertijd geglobaliseerde en gefragmenteerde cultuur van deze tijd die weerspiegelt wat aan zo ongeveer alle overige sectoren van de maatschappij is af te lezen: de beschaving is in verval en in gevaar – niet in de laatste plaats door de ontkenning van immateriële waarden. We zijn gewaarschuwd, maar kunnen we ook iets doen? Iets wat hout snijdt en niet alleen symboolwaarde heeft?
Onze publicatie stelt dat dilemma eigenlijk constant, impliciet én expliciet, aan de orde. In een volgend hoofdstuk kom ik er vanuit een andere invalshoek nog op terug, ik denk namelijk dat we alleen wat kunnen uitrichten in de tussentijd.

De Macht, 2004




Filmer Ralf van de Wiel maakt filmopnames i.v.m. de crowdfunding voor 'In Tussentijd'.



Gedurende 8 weken heb ik voor ‘In Tussentijd’ op de crowdfundsite ‘Voordekunst’ sponsors geworven. Er is maar liefst 119% gedoneerd. Via de tegenprestaties kunnen sponsors (fysiek) onderdeel worden van het project. De afgelopen week heb ik gezien wie welke tegenprestatie verwacht. Ik heb heel wat portretten te schilderen van geliefden, dochters, moeders, en zonen. Achter elke geportretteerde gaat een bijzonder verhaal schuil. Er is een reden waarom mensen besluiten om hun dierbare te laten schilderen. Een foto is in een fractie van een seconde gemaakt, een geschilderd portret vraagt tijd. Schilderen vertraagt de tijd, laat me langer kijken, zodat er in de juiste concentratie mijn gedachten verdwijnen en er alleen het contact met het doen, het schilderen van het portret over is. Het is een kijken zonder oordelen, zonder iets te vinden, waarin het portret zichzelf schildert, het verhaal zichzelf schrijft. In een fractie van een seconde kan je je verschuilen achter een glimlach, maar als je dat moment bevriest en langer kijkt dan kan het zijn dat de gelaagdheid van een gezicht zichzelf laat zien. Aandachtig kijken lijkt niet te passen in deze tijd van snelle media, maar toch blijft er die behoefte -gezien het aantal van de portretsponsors van ‘In Tussentijd’- om een geportretteerde in de tijd te fixeren.

Op 9 februari gaan er sponsors mee naar klooster(-hotel) ZIN in Vught om daar een stiltemeditatie te ondergaan in het kader van hoofdstuk 2 ‘De functie van de stilte’, en eind februari krijgen weer andere sponsors stamppot geserveerd door de Firma Broekman. Ik zal van die momenten verslag doen op dit blog.

Crowdfunden is intensief, maar ik heb het ervaren als interessant en vruchtbaar. In ‘kunstland’ zijn de meningen verdeeld over deze in Nederland redelijke nieuwe manier van het financieren van een project, genoodzaakt vanwege het wegvallen of sterk verminderde overheidssubsidies.
Ik heb kritieken gehoord van kunstenaars die het een gênante manier van bedelen vinden, of dat het een verkapte armoede is onder kunstenaars. Want de kunstenaars schuiven elkaar geld toe; ze crowdfunden bij elkaar. Geef je een collega kunstenaar geld dan kan je verwachten dat de ander het op jouw crowdfundmoment weer terug geeft.
Voordat ik dit avontuur begon heb ik mij laten informeren door ervaren crowdfunders. Zij vertelden mij dat je het vooral moet hebben van je eigen netwerk. Nieuwe onbekende sponsors melden zich niet (zomaar). Je kunt je dan afvragen waarom je je project op een site als Voordekunst moet plaatsen, omdat je ook een percentage moet afdragen als je project slaagt en als Brabantse kunstenaar moet je het project laten lopen via het BKKC. De begeleiding via het BKKC kost ook geld, maar daar staat tegenover dat je 10% van het op te halen bedrag als start krijgt.
Er zijn ook kunstenaars die succesvol crowdfunden los van een platform als Voordekunst.
Ik zag het platform Voordekunst als een prima etalage voor ‘In Tussentijd’ en het hielp me het project aan te scherpen voor de crowdfunding. Wat ik ingewikkeld vond was het project te ‘vertalen’ naar een verhaal dat past binnen deze manier van financiering. Je richt je niet tot een commissie van deskundigen, een subsidiënt, en eigenlijk richt je je ook niet tot de ‘crowd’ maar je richt je tot een individu. Maar wie is dat? Waarom en wanneer gaan mensen over tot sponsoring? Wanneer voelen mensen zich geraakt of betrokken, wat is hun belang om mee te doen met bijvoorbeeld ‘In Tussentijd’?
Zo hoorde ik iemand zeggen dat je de ‘gunfactor’ moet hebben, dat het crowdfunden wel werkt bij individuele kunstenaars maar niet bij instanties/organisaties omdat potentiële sponsors zich verhouden tot individuen en niet tot meer onpersoonlijke instituten.

Veel mensen hebben moeite met de betaling bij Voordekunst, en niet alleen 80 plussers. Niemand heeft zin om een account aan te maken bijvoorbeeld waarvoor je dan weer een wachtwoord nodig hebt bovenop de 100 die je alweer vergeten bent. Als mensen willen doneren die iets verder van je afstaan en het lukt dan niet met de betaling vanwege al die ingewikkelde handelingen, dan geven ze snel op.

Maar lost crowdfunding het tekort aan overheidssubsidies voor de kunsten op? Draagvlak creeëren op deze manier voor projecten is haast een vereiste geworden bij het verkrijgen van subsidies.
Maar kan je ieder jaar aankomen bij je sponsors met een nieuw crowdfundproject?



Waartaal?

(Januari, 2014)
Met een project als dit -eigenlijk met al mijn projecten- kost het leggen van contacten veel tijd. Mailen, nog eens mailen, bellen, nog eens bellen, toch nog een keer mailen of bellen en anders maar niet, iemand anders of op een andere manier. Maar soms gaat het verrassend snel en makkelijk zoals met burgemeester van Gilze en Rijen, Jan Boelhouwer, die als kamerlid ook in 2004 mee deed met project ‘De Macht’. Een stuk lastiger was het om de burgemeester van Nijmegen, Hubert Bruls, te pakken te krijgen. Zou het liggen aan de grootte van de gemeente? Hoe groter de gemeente hoe belangrijker de burgemeester is (of eigenlijk zijn secretaresse die er bij wijze van spreken ‘voor gaat liggen’), en hoe onbelangrijker ik dan weer ben? Met veel moeite kreeg ik een half uur in Nijmegen, terwijl ik in Gilze en Rijen een uur in gezelschap van de burgemeester kon verkeren en bovendien hier wel een kopje koffie kreeg, en als ik wilde zelfs twee.

Het contact leggen met de gedeputeerde van Brabant Brigite van Haaften ging gemiddeld lastig of makkelijk, hoe je het wilt bekijken. Wat mailen en wat bellen. Maar ik werd wel verblijd met een telefoontje vooraf van een medewerker van de provincie: waar het gesprek over zou gaan zodat ze zich wat kon voorbereiden. De grote lijn heb ik verteld, maar ik vind het eigenlijk veel spannender en interessanter me te laten leiden door het moment en wil me eigenlijk niet teveel vast leggen. De medewerker/voorlichter wilde zelf ook bij het gesprek aanwezig zijn. Later hoorde ik dat het gebruikelijk is, zodat deze de gedeputeerde kan aanvullen, als ze iets vergeet bijvoorbeeld. In het provinciehuis werd ik eerst opgehaald door een soort ‘kamerheer’ die me de kapstok wees en een fauteuil waar ik mocht wachten tot ik zou worden opgehaald. Even later kwam een voorlichter met me praten over hoe ik het allemaal in gedachten had. Waar wilde ik de gedeputeerde in beeld brengen? Ik vond het wel sympathiek dat ze naar mijn wensen vroeg, maar al snel bleek dat zij ook een erg sterke mening had hoe de gedeputeerde het beste in beeld gebracht diende te worden. Ik moest er even aan wennen dat de voorlichter bij het gesprek aanwezig was. Vooral toen ze me vroeg om de gedeputeerde te laten uitpraten omdat ik haar te vaak interrumpeerde naar haar smaak, terwijl ik juist het gevoel had er lekker in te zitten. Van schrik deed ik erg mijn best om dit niet nog een keer te laten gebeuren, maar het probleem is met politici dat ze steeds weer eenzelfde verhaal vertellen. Zij willen hun boodschap kwijt, maar ik ben op zoek naar iets anders. Contact, of een echt verhaal, niet iets wat is ingestudeerd. Hoe mooi of goed het verhaal ook moge zijn. Ik ben nog gastvrij rondgeleid door de voorlichter en ik mocht filmen in de statenzaal. Toch enigszins verward ging ik huiswaarts.

Later vernam ik dat men vanuit de provincie navraag hadden gedaan naar mij i.v.m. mijn vraag om met de gedeputeerde te spreken. Ze hadden ontdekt dat ik in 2004 een akkefietje had gehad met een kamerlid in het project ‘De Macht’. Ik maakte toen geluidsopnames van de gesprekken die ik uitschreef, zo volledig mogelijk. Helemaal niet journalistiek correct, maar dat ben ik ook niet en ging dan ook anders te werk. Als ik zo’n interview had uitgeschreven liet ik het lezen door de medewerkers van het desbetreffende kamerlid en zij corrigeerden het dan op feitelijke onjuistheden. In het geval van dit kamerlid kreeg ik het interview totaal herschreven terug (wat een werk moeten ze daaraan hebben gehad), zelfs met een nieuwe titel. Ik vond het erg vreemd en liet weten dat ik het zo niet kon accepteren, waarop de plaatsing van het interview niet door ging. Wel vond ik dat ik er iets over moest schrijven op mijn website omdat dit ook een onderdeel was van het project. En anno 2013 komt dit dan blijkbaar weer ter sprake. Macht, of onmacht, hoeveel macht je een ander toedicht, hoe belangrijk (en gevaarlijk, niet terug te draaien) beeldvorming is en welke functie voorlichters hebben als beschermers van politici.

Niet geheel toevallig heb ik van de Sint een boekje gekregen geschreven door Joris Luyendijk, getiteld
Je hebt het niet van mij maar… , waarin Luyendijk verslag doet van, aldus een recensie van Hans Renders op Bol.com “een maand lang als 'rapporteur' op het Binnenhof rondlopen om te kijken hoe de journalistiek aan het Haagse Binnenhof werkt en waarin Luyendijk (zelf ook journalist maar zonder ervaring in 'Den Haag') beschrijft hoe journalisten, voorlichters, politici en lobbyisten om elkaar heen dansen […] De beroepsgroepen kennen elkaar goed en de codes worden in stand gehouden omdat er een natuurlijke verloop is van journalistiek naar politiek of van journalistiek naar voorlichting.”

Het aardige is dat Luyendijk deze beroepsgroepen in en rond Nieuwspoort beziet vanuit zijn  achtergrond als antropoloog: als stammen. Wat voor regels hebben ze in de stam zelf of ten opzichte van de anderen? Het is een spel dat gespeeld wordt op een geraffineerde manier en waarvan de spelers de ongeschreven wetten kennen. Er wordt flink gemanipuleerd, gescoord, en geld verdiend aan gedrag dat op mij niet oprecht overkomt. Ik denk dat velen zich verliezen in het spel en de inhoud, waar het in eerste instantie om ging, uit het oog verliezen.
De Haagse politiek is uiteraard een andere dan de provinciepolitiek. Maar het is politiek. Het gaat er in het Haagse ‘hijgeriger’ aan toe omdat de media er bovenop zit. In de provincie hoeven de gedeputeerden minder zichtbaar te zijn, lijkt het tempo wat rustiger, is er misschien meer ruimte voor de inhoud?

Ik ben geen journalist en de regels ken ik niet, maar ik kom ze wel tegen. Misschien is het zo dat doordat ik geen journalistieke belangen heb -een autonoom project doe- dat ik lastiger in te delen ben voor degenen die met mij in gesprek gaan, bijvoorbeeld politici. Welke kant gaat het gesprek op, wat gaat ze ermee doen en waarom, of: hoe kunnen we haar ‘gebruiken’ om de boodschap te verkondigen?
En van de andere kant bekeken: is het kunst? Is het te documentair/journalistiek/illustratief?
Eigenlijk interesseert die vraag me niet. Ik zoek, ben nieuwsgierig naar dat wat vanuit verschillende disciplines/perspectieven kunst zou kunnen zijn, naar iets waarvan het antwoord van tevoren niet vast ligt, wat geen vooraf omschreven doel heeft, (en daar kun je niet mee aankomen bij subsidiënten) maar wel wat waar is of waar zou kunnen zijn. Philip Peters schrijft in zijn boek Eidetische dromen over (on)zichtbaarheid in de beeldende kunst (in opdracht van het Mondriaanfonds) over *waartaal*. Dat is waar ik naar op zoek ben, in een collage van filmbeelden, teksten, foto’s die ‘In Tussentijd’ te volgen is.

Trouw, 31 oktober 2004, tekst door Sandra Kooke.

Link naar artikel in Trouw.

Hieronder enkele schilderijen uit 'De Macht'

Hubert Bruls(CDA), olieverf op doek, 100cm x 120cm, 2004

Farah Karimi (Groen Links), olieverf op doek, 100cm x 120cm, 2004

Joao Varela, olieverf op doek, 100cm x 120cm, 2004
Lousewies van der Laan, olieverf op doek, 110cm x 113cm, 2004

Harry van Bommel, olieverf op doek, 100cm x 120cm, 2004
John Leerdam, olieverf op doek, 100cm x 120cm, 2004


Chris van Koppen,
Directeur van het Brabants Kenniscentrum Kunst en Cultuur
(BKKC) in Tilburg


In gesprek met Chris van Koppen, historicus, uitgever, maar vooral directeur van het Brabants Kenniscentrum Kunst en Cultuur in Tilburg. (BKKC)
Waarom is alles duurder geworden bij het BKKC, terwijl kunstenaars in deze tijd moeilijker geld kunnen verdienen? Chris vertelt over de nieuwe manieren van financiering van de kunsten zoals crowdfunding via het landelijke platform Voor de Kunst waar het BKKC partner van is.
Voor project 'In Tussentijd' heb ik tevergeefs geprobeerd in aanmerking te komen voor impulsgelden. Is het nog mogelijk om (in Brabant) gehonoreerd te worden als individueel kunstenaar? Is er nog plek voor de autonome kunstenaar?



Chris zet zijn vraagtekens bij de opvatting dat er minder kunstopleidingen moeten komen.
Het gesprek gaat over bezuinigingen op de kunsten en het isolement waar de kunsten in terecht waren gekomen volgens van Koppen: "De werkelijkheid is ingewikkelder dan de simpele causale relaties die we willen zien." Over verandering, al dan niet vooruitgang, en over de kunstenaar van deze tijd.


Jan Boelhouwer,
burgemeester van Gilze en Rijen.


Jan Boelhouwer deed in 2004, als Tweede Kamerlid mee aan project 'De Macht', waarin ik mezelf voorstelde als 'Cultureel Ondernemer alias Parlementair Hofschilder'. Ik interviewde hem o.a. over zijn achtergrond als wetenschapper, kunst in relatie tot politiek en (on-)macht.
http://www.moniquebroekman.nl/project/de-macht/
Nu is Boelhouwer burgemeester van Gilze en Rijen (Noord-Brabant).
Wat is er In Tussentijd gebeurd, hoe staat het met de kunsten in een kleine gemeente als Gilze en Rijen?



Brigite van Haaften,
Gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant.




Aan het woord is Brigite van Haaften, gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant met in haar        portefeuille cultuur en samenleving. Hoe kijkt zij aan tegen de betekenis van kunst voor de provincie, subsidiëring en ze vertelt over het hoe en waarom van de impulsgelden; een experimentele manier       van het stimuleren van de cultuursector in Brabant.                                                                                 



Burgemeester van Nijmegen Hubert Bruls.



Aan het woord is burgemeester van Nijmegen Hubert Bruls. In 2004 nam hij deel aan project 'De Macht' waarin ik me voorstelde aan tweede kamerleden als 'Cultureel Ondernemer alias Parlementair Hofschilder'. (Hubert zat destijds in de kamer voor het CDA.) Ik nodigde hen uit voor een gesprek over de relatie tussen kunst en politiek, over macht en onmacht en schilderde hun portret. In het interview in 2004 vertrouwde Hubert mij toe dat hij best wel burgemeester van Nijmegen zou willen worden. Nu is hij burgemeester. Hoe is het zo gekomen, heeft het hem veranderd en hoe is het gesteld met het kunstklimaat in Nijmegen? 


Bart Chabot heeft in mei 2005 Hubert Bruls opgezocht in opdracht van het programma Barend en van Dorp. De 'Parlementair schilder' werd nog genoemd en Hubert's portret werd vertoond. Klik op onderstaande link, op 50:00 begint Bart met zijn betoog over Bruls.
http://www.beeldengeluid.nl/en/media/3139/barend-en-van-dorp-uitzending-18-05-2005

Wethouder van cultuur 's-Hertogenbosch Jeroen Weijers .



Aan het woord is wethouder van cultuur 's Hertogenbosch Jeroen Weyers. Hij vertelt in mijn atelier over zijn afkomst; dat hij niet is opgegroeid met kunst en cultuur, en hoe hij in 's-Hertogenbosch de kunsten heeft leren kennen. Passie is iets wat hij herkent bij kunstenaars, en waarom hij kunst belangrijk vindt in tijden van een crisis vertelt hij in deze film.