‘Slagerij Het Pelske’ was een project in de openbare ruimte, waarin in een leegstaand slooppand dat vroeger een slagerij was geweest, verhalen werden verzameld van (ex-) buurtbewoners. Broekman gaat terug naar waar de groentewinkel van vroeger zich bevond en naar Slagerij Het Pelske.
Kijk voor meer info: virtuele slagerij
Hoe is het daar nu?
Op 23 februari 2014 werd de performance 'De Firma Broekman' uitgevoerd voor sponsors van project 'In Tussentijd' bij architectenbureau De Twee Snoeken in de Postelstraat in 's-Hertogenbosch. Sponsors kregen stamppot geserveerd door de Firma Broekman in een installatie van monumentale pasteltekeningen, schilderijen, projecties, filmpjes. Van dit event werden filmopnames gemaakt door Ralf van de Wiel.
Door: Philip Peters
(2)
Toen
Monique en haar zussen het pand gingen bezoeken, waar beneden de groentewinkel
was geweest terwijl ze erboven woonden, viel het hun op hoe veel kleiner alles
was dan ze zich herinnerden. Dat is een bekend gevoel en komt natuurlijk
doordat ze als kinderen zelf veel kleiner waren dan nu zodat de omgeving groter
leek. Ik denk wel eens dat er ook nog een psychologische factor meespeelt die
wat moeilijker te duiden is, want hetzelfde gevoel komt ook voor bij mensen die
toen ze het huis uitgingen al hun huidige lengte hadden bereikt. Ik denk dat
het verleden ook ‘intimideert’, of, liever gezegd, indruk maakt, sterker nog:
het is een indruk, die ergens in onze hersenen wordt bewaard en meestal verandert
– niets zo onbetrouwbaar als het geheugen: wat we in onze herinnering als feit
benoemen is vaak een subjectieve en door de tijd vervormde ervaring, niet meer
(of minder) dan een indruk dus – en dat al dan niet veranderende beeld wordt
een afdruk als het naar boven komt,
zoals in een donkere kamer de analoge foto van chemicaliën door het licht tot
beeld wordt. En dan kan er uitdrukking
aan worden gegeven en komen we misschien wel op het zowel feitelijke als
fictieve terrein van de kunst.
Over
mijn jeugd in ons gezin in Amsterdam mag ik niet klagen, maar mijn mooiste
jeugdherinneringen liggen in Tilburg, waar opa en oma woonden. Vanaf heel jong
mocht ik daar iedere zomer wel een maand logeren en in mijn herinnering was dat
puur paradijselijk: het was bijvoorbeeld altijd mooi weer, een duidelijk geval
van vervalsing want er is veel mogelijk in Nederland, maar dat het een hele
maand alleen maar zonovergoten prachtweer zou zijn hoort daar niet bij. Toch
zie ik in mijn herinnering geen enkel wolkje, ik kan me geen regenbui voor de
geest halen, zelfs als ik er mijn best voor doe.
Een
jaar of twintig geleden, toen ik ergens in de veertig was, moest ik op een dag in Tilburg zijn. Overdag deed ik een paar
atelierbezoeken en ’s avonds zou ik deelnemen aan een forumdiscussie.
Daartussendoor had ik ruim tijd over en ik besloot nog eens naar het
grootouderlijk huis te gaan kijken, in een rustige buurt op een kwartiertje
lopen van het centrum.
Van de
overkant keek ik naar het huis. Van eerdere bezoekjes, al weer lang geleden,
wist ik al dat de suite doorgebroken was en dat je niet meer over het grindpad
langs de vrijstaande bakstenen garage om het huis heen kon lopen, want dat pad
was afgesloten door een wit metalen constructie, dus daar schrok ik al niet
meer van, hoewel het me natuurlijk totaal niet beviel: het paradijs verander je
niet. Maar qua sfeer was er weinig of geen verschil.
Het was
een mooie lentedag en ik stond daar tijdens wat de Vlamingen valavond noemen, dat stille moment, dat
gat in de dag, wanneer de zon al onder is maar alles nog te zien. Terwijl ik al
mijmerend naar het huis bleef kijken waar ik zo gelukkig was geweest voelde ik
me langzaam jonger worden en nog jonger en nóg iets meer tot ik, schat ik, een
jaar of zeven was. Het zou me op dat moment niet verbaasd hebben als opa naar
buiten was gekomen om me te roepen voor het eten. In plaats daarvan kwam een
jongetje ‘van mijn leeftijd’ in een kort broekje van om de hoek gehuppeld,
opende het tuinhekje, liep naar de voordeur en belde aan. Hem werd opengedaan
en achter hem ging de deur ook weer dicht. Ik stond nog aan de overkant en was
ontzettend jaloers. Hij wel, maar ik niet, mijn tijd was allang voorbij.
Ik
realiseerde me dat ik in twee tijden tegelijk leefde: die van het zevenjarige
kind en die van de volwassen veertiger. Maar die twee tijden waren ook
onoverbrugbaar van elkaar gescheiden; zoals er een gat in de dag zit waarin het
tegelijkertijd middag en avond is of misschien wel dag en nacht zonder dat die
twee elkaar ooit werkelijk raken, zit er ook een gat tussen twee tijden – een
magisch moment waarop in de ontvankelijke ziel het mysterie een kans krijgt,
met andere woorden: de tussentijd.
In
Tilburg kwam er nog iets merkwaardigs achteraan. Toen ik, nog in de wereld
van herinneringen, dromen, gedachten
verkerend, de hoek was omgelopen en op weg ging naar de binnenstad hoorde ik
plotseling mijn naam roepen, wat in de context bijna niet te bevatten was: uit
welke tijd kwam die stem en was hij echt of verbeeldde ik het me maar? Toen ik
omkeek kwam daar het meisje aangefietst met wie ik in mijn tienerjaren in Den
Haag voor het eerst gezoend had en met wie ik tot haar ontijdige dood toe diep
bevriend ben gebleven.
Nu was er nog een derde tijd bij gekomen, met heel andere eigenschappen en herinneringen en die was nog springlevend ook en overlapte dus het ‘nu’ terwijl het er toch maar gedeeltelijk in plaatsvond: de gebeurtenis, de toevallige ontmoeting, hoorde in de rationele werkelijkheid maar wat erdoor opgeroepen werd niet, dat was deel van een andere tijd en van een parallel universum. Nu bevond ik mij dus in drie tijden tegelijk en eigenlijk ook op drie plekken: Amsterdam, Tilburg, Den Haag. Ik denk graag dat er zoiets bestaat als zinvol toeval en deze versplinterde drie-eenheid van tijd was er een voorbeeld van, tussen de tussentijd als het ware.
Nu was er nog een derde tijd bij gekomen, met heel andere eigenschappen en herinneringen en die was nog springlevend ook en overlapte dus het ‘nu’ terwijl het er toch maar gedeeltelijk in plaatsvond: de gebeurtenis, de toevallige ontmoeting, hoorde in de rationele werkelijkheid maar wat erdoor opgeroepen werd niet, dat was deel van een andere tijd en van een parallel universum. Nu bevond ik mij dus in drie tijden tegelijk en eigenlijk ook op drie plekken: Amsterdam, Tilburg, Den Haag. Ik denk graag dat er zoiets bestaat als zinvol toeval en deze versplinterde drie-eenheid van tijd was er een voorbeeld van, tussen de tussentijd als het ware.
Het woord ‘winkel’ betekent eigenlijk gewoon ‘hoek’ (en in het Duits is die betekenis bewaard gebleven), dus ‘winkel op de hoek’ is eigenlijk dubbelop. Waren winkels vroeger steeds of overwegend op hoeken gevestigd? Ik zou het niet weten, maar je zou het wel gaan denken.
In de straat in Amsterdam waar ik in de jaren vijftig opgroeide
zaten drie winkels daadwerkelijk op een hoek. Je had Zuidervaart, de melkboer
met zijn rare hoge piepstem – de ingang van zijn zaak was inderdaad precies op
de hoek gesitueerd en dan moest je ook nog eerst drie treden op om er te komen.
Als je weer naar buiten wilde moest je hetzelfde doen in omgekeerde volgorde en
van daaraf had je weinig overzicht over wat er aan beide kanten om de hoek
gebeurde: een ongeluk lag daar letterlijk in een klein hoekje. Ik kan het weten
want ik had een stepje waarop ik zo hard als ik kon ging rijden en ik heb daar
in mijn herinnering menige oudere dame onzacht in het kruis geraakt waarna we meestal
allebei ten val kwamen. Het was nog net geen hobby maar het waren mooie tijden.
Aan de andere kant had je de groentewinkel van Van Groningen die daar al sinds mensenheugenis was gevestigd. Mijn broertje hielp daar in de winkel na schooltijd en op zaterdag. Wat er met Zuidervaarts winkel gebeurd is weet ik niet maar waar Van Groningen was zit nu, geloof ik, een uitzendbureau of een makelaar. Daartegenover was een sigarenwinkel die inmiddels ook verdwenen is.
In deze buurtwinkels veranderden niet alleen producten van eigenaar, het waren ook een beetje sociale centra, zoals vroeger de dorpspomp. Iedereen kende elkaar en de winkelier kende al zijn klanten bij naam en er werd heel wat informatie en roddel uitgewisseld in die winkels. Bij Van Groningen stond de hele familie in de winkel en toen mijn broertje en ik nog klein waren paste de oudste dochter bij ons op. Er was een zekere mate van sociale cohesie die achteraf haast dorps was en daar droegen deze winkels het hunne aan bij. Met de opkomst van de supermarkten (aanvankelijk ‘zelfbediening’ geheten) verdween die functie, de stad werd er minder persoonlijk door – met de caissière in de supermarkt voert niemand lange gesprekken, daar heeft zij trouwens ook helemaal geen zin in en evenmin tijd voor: de rijen zijn al lang genoeg zonder dat iedereen begint te mopperen over de traagheid aan de kassa want we hebben nog meer te doen en er zijn nog andere supermarkten; duurt het hier steeds erg lag, dan gaan we naar een ander die er een hoger tempo op na houdt. Naarmate de supermarkten verder oprukten werden de kleine winkels weggeconcurreerd, er zijn er in de stad – en zeker in de Randstad – nog maar weinig over en op het land grijpt het supermarktvirus ook om zich heen. Het is ook handig: je kunt al je boodschappen in één winkel doen, dat gaat wel zo snel en efficiënt. Maar het gaat, zoals op zo veel gebieden in de huidige maatschappij, ten koste van de persoonlijke noot, de gezelligheid, de buurtroddels. Schaalvergroting en centralisering hebben vaak dit soort nadelen, de menselijke maat ontbreekt en we zijn allemaal anoniem geworden.
Aan de andere kant had je de groentewinkel van Van Groningen die daar al sinds mensenheugenis was gevestigd. Mijn broertje hielp daar in de winkel na schooltijd en op zaterdag. Wat er met Zuidervaarts winkel gebeurd is weet ik niet maar waar Van Groningen was zit nu, geloof ik, een uitzendbureau of een makelaar. Daartegenover was een sigarenwinkel die inmiddels ook verdwenen is.
In deze buurtwinkels veranderden niet alleen producten van eigenaar, het waren ook een beetje sociale centra, zoals vroeger de dorpspomp. Iedereen kende elkaar en de winkelier kende al zijn klanten bij naam en er werd heel wat informatie en roddel uitgewisseld in die winkels. Bij Van Groningen stond de hele familie in de winkel en toen mijn broertje en ik nog klein waren paste de oudste dochter bij ons op. Er was een zekere mate van sociale cohesie die achteraf haast dorps was en daar droegen deze winkels het hunne aan bij. Met de opkomst van de supermarkten (aanvankelijk ‘zelfbediening’ geheten) verdween die functie, de stad werd er minder persoonlijk door – met de caissière in de supermarkt voert niemand lange gesprekken, daar heeft zij trouwens ook helemaal geen zin in en evenmin tijd voor: de rijen zijn al lang genoeg zonder dat iedereen begint te mopperen over de traagheid aan de kassa want we hebben nog meer te doen en er zijn nog andere supermarkten; duurt het hier steeds erg lag, dan gaan we naar een ander die er een hoger tempo op na houdt. Naarmate de supermarkten verder oprukten werden de kleine winkels weggeconcurreerd, er zijn er in de stad – en zeker in de Randstad – nog maar weinig over en op het land grijpt het supermarktvirus ook om zich heen. Het is ook handig: je kunt al je boodschappen in één winkel doen, dat gaat wel zo snel en efficiënt. Maar het gaat, zoals op zo veel gebieden in de huidige maatschappij, ten koste van de persoonlijke noot, de gezelligheid, de buurtroddels. Schaalvergroting en centralisering hebben vaak dit soort nadelen, de menselijke maat ontbreekt en we zijn allemaal anoniem geworden.
Wat ik weet van de groentewinkel van Monique’s vader doet me
sterk denken aan die bij ons op de hoek: ook hier een familiebedrijf met een
voor de klanten aangename sfeer en veel gebabbel. Eenzelfde beeld komt naar
voren uit haar project om een lang verdwenen slagerij voor korte tijd terug te
brengen naar de straat in een sloopwijk waar hij ooit gevestigd was en ook de
toenmalige klanten uit te nodigen. En in 2012 werd de eigen groentewinkel in
een andere incarnatie nieuw leven ingeblazen tijdens het 25 jarig bestaan van
kunstenaarscollectief Nova Zembla in ‘s-Hertogenbosch. Monique’s atelier was
getransformeerd tot een soort winkel. Achter de toonbank en op andere plekken
aan de muur hingen monumentale pasteltekeningen en schilderijen die ze naar
foto’s van de originele winkel had
gemaakt, waarop vader, moeder en kinderen staan afgebeeld. Deze installatie
functioneerde ook echt, zij het niet echt als groentewinkel: je kon er borden
met verschillende soorten stamppot kopen van Monique zelf en twee van haar
zussen die ook op de schilderijen voorkomen maar inmiddels natuurlijk volwassen
zijn. Zij speelden in zekere zin hun eigen leven en herhaalden dit nog een keer
in een reprise voor donors voor het boekproject In Tussentijd. Bovendien stond ook Monique’s dochter Puck achter de
toonbank: de fakkel werd als het ware ook nog aan een volgende generatie
doorgegeven. Een derde loot aan deze tak bestond uit het fotograferen van drie
bewoners van een bepaald adres en wel het eigen voormalige huis: Monique woonde
hier met haar gezin tot de sloop van de wijk, daarvoor woonde er iemand anders
en na hun vertrek woont er iemand anders op dezelfde plek met hetzelfde straat-
en huisnummer, maar dan wel in nieuwbouw die het eerdere pand verving.
Het gaat allemaal over tijd.
Over hoe een plek verandert in de loop van de tijd. En over wat zich in de
tijd heeft afgespeeld, de petite histoire
van ‘gewone’ bewoners van een ‘gewone’ straat in een ‘gewone’ wijk in een
‘gewone’ stad. Met andere woorden: het gaat over u en mij, niet over
spectaculaire gebeurtenissen die het aanzien van de wereld veranderden, maar
over de kleine dingen, de dagelijkse levens van ons allemaal, waarin wel
degelijk spectaculair is wat door ons die het leven als zodanig wordt ervaren. Ieder
leven is spectaculair, iedereen heeft invloed op zijn omgeving en wordt daar
zelf weer door beïnvloed. Zo ademt de wereld. Het zijn niet de grote oorlogen,
conflicten en uitvindingen die de wereld doen ademen, dat zijn momenten van hyperventilatie. Voor de continue
ademhaling van de wereld zijn de mensen nodig, met zijn allen houden wij die
ademhaling in stand vanaf onze eerste ademtocht als baby totdat we onze laatste
adem uitblazen – dat gaat zo generatie na generatie door en dát maakt de
geschiedenis, dat is de geschiedenis:
de winkel op de hoek, de veranderende demografie van een straat. En die
geschiedenis is prachtig fragmentarisch (zoals zij ook echt tot stand komt)
geboekstaafd in de hoofden en harten van alle bewoners, van het volk. Op sociale trefpunten in de wijk
wordt die geschiedenis besproken, veranderd, aangevuld en dus als het ware nóg
een keer geschreven, maar dan mondeling (oral
history). Daarbij gaat het er niet zo zeer om of een verhaal ‘waar’ is, dat
valt toch niet te controleren, misschien zijn sommige verhalen wel vanaf het
begin verzonnen, dat doet er niet toe: iedere vorm van reflectie is fictie en
‘de’ werkelijkheid verschuilt zich gewoonlijk achter de interpretatie van de
verschillende betrokkenen – in veel gevallen bestaan er meerdere waarheden die
elkaar kunnen aanvullen of tegenspreken of naast elkaar kunnen bestaan. Die
waarheid of werkelijkheid is een rhizomatische constructie: bovengronds zijn er
de dagelijkse verhalen en roddels in de winkel, ondergronds zijn ze allemaal
met elkaar verstrengeld en verknoopt en niet alleen is daar moeilijk waar te
nemen wat nu eigenlijk wat is, maar het ‘ontknopen’ van deze wortels zou de
verhaalde werkelijkheid om zeep brengen: wat ondergronds gesloopt wordt kan bovengronds
niet meer ademen – op die manier loopt de oral
history van een wijk (of wat voor gemeenschap dan ook) als het ware
parallel met de fysieke geschiedenis van een straat of buurt. Sloop vernietigt
een deel van de geschiedenis en nieuwbouw legt fundamenten voor een volgend
verhaal over dezelfde plek. Bij mij om de hoek is een kleine wijk waar ik
veertig jaar geleden heb gewoond, een heel karakteristieke buurt die tot de
oudste van mijn woonplaats hoorde en die inmiddels vrijwel geheel gesloopt is en
door nieuwbouw is vervangen. Ik dwaal er wel eens door de straten, de meeste
hebben hun naam behouden en het zijn mooie namen die ook iets aangeven van de
leeftijd van de buurt: je hebt er de Pastoorswarande, de Oude Vleerstraat, de
Geest en het Slijkeinde, zo heten straten niet in vinexwijken. Als ik daar loop
- en vooral ’s avonds is dat leuk, als het donker is en alles mysterieuzer
lijkt – kan ik de straten herkennen aan hun rooilijn, niet aan hun bebouwing:
dan leef ik in twee tijden tegelijk, alleen is niets wat het was, maar
tegelijkertijd is het verleden zo onontkoombaar en bijna tastbaar aanwezig, de
hartenklop van de buurt is niet veranderd, er wordt gewoon doorgeademd, maar het
is een ándere adem op een ánder ritme en van ‘vroeger’ is er niemand meer over,
dat gaat zo met geschiedenis, maar tegelijkertijd is er wel een synchrone
relatie tussen ‘toen’ en ‘nu’: ze bestaan dwars door elkaar heen.
Terug naar het Gheert van Calcarplein.
Drie verschillende bewoners van hetzelfde adres; David en Otis, Puck en mevrouw van de Dungen. |
Dit ben ik, voor de vleeswaren. |
Meneer van Dulmen, de tweede slager. |
Mevrouw van Dulmen links in de jaren 60 en in 2007 bij de heropening van Slagerij Het Pelkse (rechts)
Onder; mevrouw en meneer van Eerd; de eerste slagers vanaf 1927.
De gezusters van Eerd namen de slagerij over van hun ouders; de ene deed de huishouding, de ander de boekhouding en Stien deed de winkel. |
Metropolis van Fritz Lang kijken in de woonkamer van Slagerij Het Pelske, 2007. |
V..l.n.r. Arthur den Boer/Roos Vlek, Har van der Put, Dorothé Jehoel
Van dit project heb ik een boekje gemaakt wat vormgegeven is door Job van Gelder en waarin Sjaak Langenberg een tekst heeft geschreven.
Wil je het boekje kopen? Kijk dan in:hier in de winkel
In 2014 ga ik terug naar het Gheert van Calcarplein, naar het huisnummer waar wij hebben gewoond en ontmoet ik David en zijn zoon Otis. Zij leiden mij rond in hun huis en door de nieuwbouw die gebouwd is op het fundament van het gesloopte complex.
Hieronder het verhaal van Puck van Hees in 2007 over hetzelfde adres aan het Gheert van Calcarplein.
Het huis van Puck van Hees "Ik ben Puck van Hees en ik ben 7 jaar. Ik woon op het Gheert van Calcarplein 59 en helaas gaan we verhuizen. Ons huis wordt gesloopt omdat het heel oud is en stuk. Ik woon mijn hele leven al in dat huis. We wonen in een bovenwoning. In de groene keuken staat een tafel met 5 stoelen en 1 kruk. Vanuit de keukendeur kom je op het balkon. Dan ga je uit de keuken, dan kom je in de gang waar een wc is. Daar staat een kast, dan heb je een open vlak, daar ga je in en dan ben je in de woonkamer. Daar is een gouden muur en 4 tafels en 3 stoelen en een zitzak. We hebben een rood kleed en een mooie klok, spiegel, kunstwerk, een kachel met een hek, een t.v. met 5 afstandsbedieningen. Dan hebben we mijn tafel met stoel en poppenhuis en knikkers en schoenen van Jan mijn vader. Boven is een gang, dan ga je rechts, daar is ons kantoor. Dan eruit dan rechtdoor. Daar is mijn kamer. Die is heel licht roze wat lijkt op wit. Er is nog een deur met een kamer met een heel groot bed en een deur waarachter een badkamer is. We hebben veel kleuren in huis; goud, wit, blauw, groen, de trap is rood. Ik vind het leuk dat mijn huis aan een plein is en ik woon hier fijn, hoewel het wel een beetje klein is.
Op het plein staan schommels en een groot ding waar water uit kan komen en waar je je kan verstoppen en er is een glijbaan waar je kunstjes op kan doen.
Ik ga wonen aan de Zuid Willemsvaart en het is echt een heel groot huis. Echt supergroot en je kunt er Sinterklaas aan zien komen en er is een stom pleintje zonder speeltoestellen.
Toen het regende vierde ik mijn verjaardag in mijn huis. Dat was de enige keer in mijn leven op 4 mei dat het regende. Een buurvrouw die weg is gegaan die heet Ivonne en als zij op vakantie ging dan moesten wij de sleutel hebben, dan mochten we de bak van de poezen vullen met eten. Nu is ze weg. Wel een aardige buurvrouw. Een kat, een zwarte, kon ze niet meenemen want die werd helemaal gek in dat nieuwe huis. Nu is de kat weer hier en nieuwe buren zorgen voor de kat. Ik ben bij de paarden geweest en daarvan heb ik twee hoefijzers gekregen."
De poort van Eigen Bezit.
Links 2014, rechts 2007. |
Het bestuur van Eigen Bezit in1927
|
Het bestuur van woningbouwvereniging Eigen Bezit in 2007 voor het bestuur in 1926/27 op de muur getekend in houtskool in Slagerij Het Pelske. |
Slagerij Het Pelske 2007 Slagerij van Eerd ongeveer 1927 |
Locatie slagerij/Pelssingel, links jaren 20/30, midden 2007 en rechts 2014.
Op 23 februari 2014 werd de performance 'De Firma Broekman' wederom uitgevoerd voor sponsors (die hiervoor hebben ingetekend) van project 'In Tussentijd' bij architectenbureau De Twee Snoeken in de Postelstraat in 's-Hertogenbosch. Van dit event werden filmopnames gemaakt die worden vertoond in dit hoofdstuk. Een verslag in foto's.
Terug naar de groentewinkel in Utrecht.
In dit hoofdstuk reis ik samen met mijn jongste (Willy) en oudste zus (Marianne) naar Utrecht, de Amsterdamse- straatweg, waar mijn vader en moeder in 1948 na hun huwelijk een groentewinkel begonnen. Nu is er een uitzendbureau gevestigd in het pand wat gerund wordt door een Marokkaanse familie. Tijdens het monteren van de film is mijn vader Freek Broekman, die de winkel ooit begon overleden op 90 jarige leeftijd op 29 januari 2014.Kijk mee in onderstaande film in de voormalige winkel en het woonhuis. Wat is er In Tussentijd veranderd?
In 1948 gingen Freek Broekman en Grada Vreedendaal trouwen
en begonnen zij een groentewinkel aan de A’damse straatweg in Utrecht, die de
vader van Freek had geregeld. Grada deed de winkel en Freek ging met paard en
wagen ‘uit venten’. Op 14 jarige leeftijd kreeg Freek van zijn vader een paard (Puck)
en wagen met (groente-)handel om zo een wijk te ‘veroveren’ en op die manier
geld binnen te brengen voor het grote gezin wat naast Freek als jongste zoon
bestond uit 3 zussen en 3 broers.
Voordat Freek en Grada hun winkel op de A’damsestraatweg openden
was het ook al een groentewinkel waar een jaar of 10 een moeder met zoon de
zaak runden. Marianne, de oudste dochter van Freek en Grada, vermoedt dat het pand in de
jaren 30 is gebouwd.
In de jaren 60 werd het paard vervangen door auto’s waarmee
groente/fruit en aardappelen werden uit gevent in de Utrechtse wijken. De zaak
groeide en er werd meer personeel aangenomen. In 1963 werd een tweede zaak geopend in de
Utrechtse wijk Ondiep waar twee dochters van Grada en Freek; Henny en Trees
gingen werken.
Tussen de middag werd er warm gegeten en al het personeel at mee. Ook een zekere (vrijgezelle) tante Annie -die helemaal geen tante was en iedere donderdag kleren kwam naaien- at mee.
Tussen de middag werd er warm gegeten en al het personeel at mee. Ook een zekere (vrijgezelle) tante Annie -die helemaal geen tante was en iedere donderdag kleren kwam naaien- at mee.
Zoon Freek ging werken in de later
geopende derde zaak in Overvecht.
De groentewinkel werd nadat Freek sr. met pensioen wilde, overgenomen
door de oudste dochter Marianne, zoon Freek en werknemer Bert. Marianne heeft na
een tijdje de zaak verlaten.
Freek en Bert gingen samen verder met twee
groentezaken; op de A’damsestraatweg en in Overvecht. Door de veranderende tijd
werd het onmogelijk de groentewinkels draaiende te houden en hebben ze de zaken
van de hand gedaan om een nieuwe te openen in het kleinere Bunnik.
Aan de Tweede Daalsedijk hadden de ouders van Freek ook een
woon/winkelpand wat later overgenomen werd door een van hun kleinkinderen. Toen deze kleinkinderen gingen verbouwen vonden zij brieven in een dubbele schouwmuur die Freek had
geschreven aan zijn ouders in de tweede wereldoorlog toen hij als dwangarbeider moest werken in Duitsland.
Onderweg naar Utrecht.
Op reis naar de groentewinkel van de Firma Broekman.Performance ‘Firma Boekman’ bij Nova Zembla in 's-Hertogenbosch, november 2012.
'Black light', latex en olieverf op glas, 2014. |
Z.t. olieverf op fineer op lijst, 2014 |
Firma Broekman, acrylverf op paneel, 40cm x 35 cm
|
'Freek met klant in grijs', 40cm x 35 cm, latex en olieverf op paneel |
'Ondiep', olieverf op paneel, 40cm x 35 cm, 2014. |
acryl-olieverf op paneel, 2014 |
'Freek met kar', latex en acrylverf op paneel en lijst, 2013 |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten