8. Tussen tijd en plaats



Monique heeft verschillende werkperiodes in het buitenland gehad: in Praag (1992), Spanje (1999) en Hongarije (1996). Later heeft ze in het project ‘De mobiele toeristeninformatie’ (2010/2012) rondgereisd in een getransformeerde schaftkeet in de dorpen van Bernheze en Sint-Michielsgestel op zoek naar verhalen waar ze opnames van maakte. Ze reist ‘In Tussentijd’ door de verschillende periodes/getijden in haar werk, stopt bij de verschillende ‘haltes’ om i.s.m. Philip Peters opnieuw te kijken, te reflecteren en maakt de toeschouwer daarvan deelgenoot om zo de afstand tussen kunstwerk en de beschouwer te beslechten.
Reis door Bernheze klik hier
Voor de reis door Sint-Michielsgestel klik hier
Of ga mee naar Zaandam, klik dan hier

INTUSSEN, TUSSEN TIJD EN PLAATS…. (door Philip Peters)
Reizen brengt je ‘uit je centrum’ en voor een groot deel is dat ook de zin ervan.
In de eerste plaats is er de daad en de tijdsduur van het daadwerkelijke reizen, de verplaatsing van A naar B. Er zijn veel manieren om te reizen en het is heel efficiënt dat je, als dat ergens voor nodig lijkt, in één dag per vliegtuig heen en weer naar pakweg Milaan kunt gaan, maar dat is nauwelijks nog ‘echt’ reizen. Dat is net zoiets als de bus of de tram nemen van de ene wijk naar de andere en nergens iets meemaken dat buiten het kader van het alledaagse patroon valt. Wie heel snel heen en weer reist komt nooit aan en ziet praktisch niets van de plekken die hij bezoekt. Meestal is dit soort reizen gekoppeld aan een beroep, in de diplomatie of het bedrijfsleven, waarbij het ook helemaal niet de bedoeling is om iets bijzonders mee te maken. Zo’n reis is doelgericht, er moet vergaderd worden, of iets bereikt in interactie met mensen die een vergelijkbaar leven leiden en in vrijwel alles op de eerste reiziger lijken maar toevallig op een andere plek wonen. Veel van dit soort reizen kan tegenwoordig worden vervangen door telefonisch vergaderen of via Skype of een dergelijke service met beeld erbij. Strikt genomen hoef je daarvoor niet meer van huis en als je dat toch doet kom je aan de andere kant in dezelfde vertrouwde situatie terecht om het spel te spelen waarmee je toevallig je brood verdient volgens regels die iedere deelnemer kent. Het spelen kan natuurlijk wel spannend zijn maar is niet aan een plek gebonden en heeft ook geen beleefbare banden met die plek, het gaat alleen om de activiteit.
Het is mij meer dan eens opgevallen dat mensen die voortdurend reizen en ‘overal’ zijn geweest nergens meer van opkijken, het maakt hun eigenlijk niet uit waar ze zijn en ze voelen zich overal thuis, het zijn echte wereldburgers. Op een wonderlijke manier geldt dat ook vaak voor mensen die nu eens een paar jaar hier en dan weer een paar jaar daar wonen – als je dat maar vaak genoeg doet wordt iedere plek gelijk aan alle andere, zeker als er voornamelijk contacten zijn met andere ex-pats, een soort minikolonie.
Het andere uiterste wordt gevormd door mensen die altijd onderweg zijn, zoals nomaden die eigenlijk geen enkele plek met recht en reden ‘thuis’ kunnen noemen behalve de tenten die ze meenemen, zoals slakken hun huis op hun rug meedragen. Nomaden reizen dan ook nooit per vliegtuig – het vliegtuig slaat ‘de reis zelf’ eigenlijk over en is gewoon een buis die je half bewusteloos en verveeld van A naar B brengt, zelf heeft het geen karakter en tegenwoordig kun je onderweg ook nog je zelf meegenomen favoriete DVD bekijken. Natuurlijk speelt het leven van nomaden zich af op een veel kleiner gebied dan waar een vliegtuig enig nut zou kunnen hebben en ook zijn nomaden zelden financieel in de gelegenheid om door de lucht te reizen, maar dat zou ook helemaal geen zin hebben, het gaat om onvergelijkbare levensstijlen die vrijwel geen raakvlakken vertonen. Hier loopt de karavaan door de woestijn en daar zoeft het vliegtuig hoog over hen heen zonder hen zelfs maar te kunnen waarnemen.
Aan de andere kant, zou je kunnen zeggen, is er toch een belangrijke overeenkomst, waar les extrêmes se touchent: voor beide groepen is reizen een normaal, vertrouwd en ook noodzakelijk onderdeel van het leven dat direct samenhangt met overleven.
Maar ‘echt’ reizen, onderweg zijn, is een doel op zich of kan dat in ieder geval zijn, maar dan moet je wel afzien van concentratie op praktische doelstellingen en van haast. Opmerkelijk is ook dat de woorden ‘reis’ en ‘reizen’ in het dagelijks spraakgebruik eigenlijk twee betekenissen hebben die evenwel door elkaar heen worden gebruikt, wat de zaak niet duidelijker maakt. Als ik bijvoorbeeld een week in Praag ben, ben ik niet ‘op reis in Praag’ want dat is innerlijk tegenstrijdig: ik heb een reis gemaakt om in Praag te komen, maar dan ben ik daar ook echt en niet op reis. Het verblijf op een andere plek dan thuis brengt me uit mijn centrum, ik zie andere dingen en ontdek andere gewoontes, een andere manier van leven en dat heeft invloed op mij, zeker als ik daar ook nog een beetje op uit ben. En een plek als Praag is dan nog maar ‘gewoon’ in Europa, tegenwoordig kun je vrij goedkoop overal heen, naar plekken en landen die vroeger exotisch en haast onbereikbaar leken. Je zou kunnen verdedigen dat je, hoewel je ergens anders bent, toch nog op reis bent omdat je bezig bent nieuwe indrukken op te doen die thuis niet te vinden zijn en dus ‘uit je centrum’ bent. Als je eenmaal langere tijd ergens verblijft leer je die plek langzaamaan kennen, je weet hoe je op bepaalde plekken moet komen, welke vervoermiddelen je daarvoor moet nemen, je krijg je eigen gewoontes en rituelen en dan ‘ben’ je op die nieuwe plek in een hoedanigheid die niet meer ‘toeristisch’ of anderszins ‘van buiten’ is, dan voel je je er ‘thuis’ of, sterker, het is daadwerkelijk thuis geworden – als je je ergens thuis voelt betekent dat eigenlijk alleen maar dat je je er op je gemak voelt maar niet dat je er ook echt woont.
Wanneer het reizen zelf langzamer gaat dan met een vliegtuig en wanneer je de snelweg links laat liggen en dan ook nog een beetje oplet gebeurt er van alles onderweg, het landschap verandert , de kleuren, de bebouwing, de kleding van mensen, de taal die je tegenkomt op verkeersborden, reclame en winkels en nog van alles dat me nu niet meteen te binnen wil schieten. Bijna iedereen kent die ervaring. Dan ben je op reis, onderweg, in een overgangssituatie, bezig met een rite de passage die juist niet statisch is - het woord situatie klopt dan ook niet helemaal, je zou het kunnen vervangen door iets als proces – want dit is een staat van zijn waarin je eigenlijk nooit bent waar je bent, want tegelijkertijd ben je alweer verderop. Die fluïde beweeglijkheid is een mooie vorm van ervaren en dáár gaat het echte reizen altijd om, om de ervaring. Als je eenmaal ergens thuis bent, verzwakt of verdwijnt deze perceptie van reizen. Mensen die overal thuis zijn maken in zekere zin nooit meer iets mee. Althans niet op het gebied van reizen, de directe ervaring van wat anders is; in hun leven maken ze natuurlijk van alles mee, dat spreekt, maar dat zijn weer andere dingen, geen rites de passage, want de passage is voorbij. 
Aan de andere kant kun je volhouden dat met name migranten eigenlijk nooit ergens zijn, ook al wonen ze al decennia in hun nieuwe omgeving en zijn ze er volgens bovenstaande criteria wel degelijk thuis. Weliswaar voelen veel migranten zich op hun nieuwe plek ‘beter thuis’ dan waar ze vandaan kwamen (beter thuis betekent dan eigenlijk: beter dan thuis, waarbij thuis de plek van herkomst is), ze zitten ook in een proces van voortdurend tegelijkertijd hier én daar zijn – voor een gedeelte komen ze nooit echt aan op de nieuwe plek terwijl ze ook niet meer vanzelfsprekend bij de oude horen. Dat is een positie tussen tijd en plaats die geen naam heeft, die ‘plaatsvindt’ in tussentijd.
Voor de kunstenaar is dat bijna een natuurlijke habitat, tussen alles in met die ‘scheve’ blik op de wereld en de dingen die er het gevolg van is: niet gefixeerd in ooit vastgestelde betekenissen, fluïde, nieuwsgierig, onzeker (niet in de pathologische betekenis, maar in de zin van: niets is zeker, alles staat op losse schroeven, er moeten vragen worden gesteld en voorstellen aangedragen en dat is de ideale positie voor het ontstaan van kunst).
Als je min of meer bent aangekomen (of hoe ik dat nou ook moet noemen) op de plek waar je voor langere tijd heen reisde kom je op zeker, of eigenlijk onzeker, moment tot reflectie of op zijn minst tot die gecontroleerde expressie die tot kunstwerken kan leiden.
Monique heeft het vaak zo gedaan: in Praag, in Andalusië, in kloosters, in eigen land met een caravan als een eigentijdse kunstnomade en overal heeft ze gekeken en geluisterd en nagedacht en dat heeft werk opgeleverd. Van huis uit is ze schilder en dus maakte ze veel schilderijen, over alles wat menselijk is, en de resultaten daarvan zijn in deze publicatie thematisch geordend in acht hoofdstukken, waarvan dit het laatste is.
Maar ze is ook geïnteresseerd in verhalen, haar eigen schilderijen zijn vaak verhalend, zowel documentair als transformatief. De schilderijen die ze van haar dochter maakte, die nu veertien is en die we in het werk van peuter af aan zien opgroeien, zijn bijvoorbeeld oefeningen in het verstrijken van de tijd en de invloed die dat nu eenmaal heeft op mensen en dingen en tegelijkertijd zijn al haar schilderijen die van een observator van het menselijk lot en het menselijk tekort en de dierbaarheid van alle menselijke imperfectie, met een scherp, soms ironisch maar vaker empathisch oog, met gevoelens van nostalgie over de tijdelijkheid van alles en al dan niet vervlogen hoop.
In de laatste jaren is veel werk ontstaan waarin de schilderkunst een belangrijke rol blijft spelen, maar waarin ze ook andermans verhalen heeft ‘ opgetekend’ in directe gesprekken. In de filmpjes die in dit boek opgenomen zijn komen mensen aan het woord die iets hebben meegemaakt en daarvan verhalen: asielzoekers, winkeliers, passanten, dorpsbewoners, familieleden, machthebbers, een doorsnee van de maatschappij. Ze zocht die mensen op - of ze kwamen bij haar langs in haar huiselijk ingerichte caravan - en legde hun persoonlijke verhalen vast. Daarmee werden verhalen (opnieuw) in omloop gebracht die anders misschien verdwenen zouden zijn in het gapende gat van de tijd.
In iedere cultuur zijn er altijd chroniqueurs geweest en rondreizende vertellers, minstreels en troubadours, die verhalen die al rondzweefden of die ze zelf verfraaiden of verzonnen een nieuwe, artistieke vorm gaven. Ook die kunstenaars waren, net als Monique Broekman, verslaggever en schepper tegelijk. Maar zeldzamer waren diegenen die zowel de tijd voorbij lieten gaan als haar fixeerden zoals Monique dat doet: de tijd gaat in de opgetekende verhalen steeds weer voorbij en die verhalen spelen vaak deels in een al verleden tijd, maar tegelijkertijd zet ze die tijd stil in schilderijen, die een moment laten bevriezen, vaak een ‘toevallig’ moment (toeval is voor de kunstenaar een prachtig materiaal), soms een moment met actuele politieke lading. Al die momenten: ze zijn er niet meer en tegelijkertijd zijn ze er weer wel, het zijn vaak (maar niet altijd) ‘kleine’ momenten, persoonlijke verhalen die vaak over het hoofd worden gezien maar die de inhoud zijn van de geschiedenis en van stad, dorp of land, van het individu en van de gemeenschap. Het zijn beelden uit een tussentijd die in geen enkel officieel geschrift terechtkomen en het zijn beelden van plekken waar niets spectaculairs gebeurt.
Zo bevindt haar oeuvre zich voortdurend tussen tijd en plaats, het beweegt zich als een medium door tijden en plaatsen heen en roept verschijningen op die een stem en een gezicht krijgen en spreken over hun eigen wereld tussen de grote gebeurtenissen in en over de wederzijdse invloed: want de zogenaamd grote gebeurtenissen hebben nu eenmaal invloed op het leven van mensen en tegelijkertijd kunnen ze niet tot stand komen zonder die mensen: de geschiedenis, de tijd in historische zin, is van iedereen en datzelfde geldt voor plaatsen, bijvoorbeeld een nieuwbouwwijk, die daarvoor een oudere wijk was, en waarvan de totale identiteit bestaat uit de gevoelens, gedachten, handelingen, ervaringen  en verhalen van al die mensen die er eerder zijn geweest en zijn weggegaan zoals ook wij, mensen van nu, eens tot het verleden gaan behoren, tot de geschiedenis. Met andere woorden: tijd en plaats, geschiedenis en plek, zijn als het ware letterlijk bezield. De term bezielde kunstenaar zul je tegenwoordig niet vaak horen, dat riekt te veel naar het Romantische genie in een ivoren toren ver weg van de ‘echte’ wereld. Monique’s werk gaat juist op verschillende manieren over die wereld, waarin het overduidelijk geworteld is. En toch ervaar ik het ook als bezield. Misschien omdat er zo veel zielen in voorkomen: in de betekenis van zo veel mensen (“zoveel mensen, zoveel zielen”) die de beschouwer/kijker/luisteraar ‘hun ziel laten zien’ in hun persoonlijke geschiedenissen, waarbij Monique het medium is, de tussenpersoon die bemiddelt tussen het individu en de wereld, tussen het kleine en het grote, tussen vroeger en nu, tussen alles en alles eigenlijk. Terwijl de kloktijd gewoon doorloopt brengt zij intussen aan het daglicht wat gebeurd is, een filosofische en  psychologische laag tussen alles in. Tussen alles in, daar kun je aardig in de knel komen, maar tegelijkertijd is het geen concrete plek maar een fictief moment tussen tijd en plaats en dan is het niet claustrofobisch meer, maar juist een vrijplaats, waar alles bevrijd is van de al dan niet knellende banden van tijd en plaats en om dat te kunnen doen is bezieling nodig.
Ik heb een merkwaardige ervaring: precies in het jaar 2000 overleed mijn moeder. Daarna moest het huis worden leeggehaald en mijn broer en ik besloten behalve boeken en platen alles maar weg te doen, want nodig hadden we niets en een aandenken, daar waren we niet sentimenteel genoeg voor, voor de herinnering aan onze moeder hadden we geen voorwerpen nodig, daar waren we het over eens en zo had ze ons trouwens zelf opgevoed. Maar onze vrouwen dachten daar anders over en waren wel geïnteresseerd in sommige dingen uit de boedel en nu staat in onze huiskamer bijvoorbeeld een soort buikkastje dat ik mijn leven lang gekend heb en waar ik nooit speciaal bij stil had gestaan. Na verloop van tijd, toen het kastje er een tijdje stond, begon ik te merken dat het me niet zozeer aan mijn moeder deed denken (dat deed het ook natuurlijk op een totaal onnadrukkelijke manier), maar dat het mijn moeder was. Het komt niet zo vaak voor dat iemand een kastje als moeder heeft, denk ik, en het was natuurlijk ook niet écht mijn moeder want die was er niet meer, maar toch was het haar ook wél. Het is nu 2014 en het is nog steeds zo, dat gevoel, als dat het is, is nooit meer weggegaan: dat kastje is mijn moeder. Ik geloof eigenlijk nergens in, maar aan de andere kant ben ik ook een soort positieve agnost (die term heb ik niet van mezelf, maar ik weet niet meer waar ik hem vandaan heb): iemand die in principe bereid is alles te geloven totdat het tegendeel bewezen wordt. Dus waarom zou zo’n kastje niet bezield kunnen zijn, of dat nu een soort projectie of externalisatie is van mijn gevoel of niet? Ik heb begrip gekregen voor het animisme, die pejoratief ‘natuurgodsdienst’ genoemde geesteshouding die aan alles een ziel toeschrijft, al is het een steen, en dat staat dan weer in nauw verband met voorouderverering. Ik vereer niets en niemand, maar ik heb klaarblijkelijk wel mijn moeder in huis, ze heeft de gedaante aangenomen van een kastje en ik ben er nog blij mee ook.
Natuurlijk is dat kastje ook gewoon een kastje, met laden waarin spullen liggen en er staat ook een en ander bovenop. Laten we voor het gemak maar aannemen dat ik dat kastje bezield heb, dat praat wat makkelijker.
Ik had het niet eerder zo geformuleerd, maar nu ik hier wat zit te mijmeren bedenk ik dat Monique tijd en plaats bezield heeft, vanuit dat moment dat niet dit is en niet dat, niet hier is of daar, maar overal tussenin: in tussentijd. Daardoor misschien vind ik dat werk als combinatie van verslag en transformatie, van stilstand en beweging, zo ontroerend. Tegelijkertijd houdt zij het overzicht: er is sprake van associatie maar ook van structuur, van persoonlijke sensibiliteit maar ook van maatschappelijke werkelijkheid.
Het is ‘geëngageerde kunst’ (zoals alle goede kunst), maar zij oordeelt niet, zij toont alleen maar. En het vindt zijn onderwerpen en thema’s letterlijk overal en neemt ze als het ware mee, tilt ze op, naar de tussentijd en ik heb er helemaal geen moeite mee om dat een spirituele categorie te noemen.


Praag 1992 (Monique Broekman)
Twee jaar na mijn afstuderen ging ik met een startstipendium op zak voor het eerst alleen naar het buitenland. Ik was een jaar eerder voor het eerst in Praag geweest, kort nadat daar de revolutie had plaatsgevonden. Nog nooit had ik me ergens zo thuis gevoeld als daar.
Wonderlijk hoe je je thuis kunt voelen op een plek waar je nog nooit bent geweest. Een nieuwe omgeving, een ander uitzicht, maar toch vertrouwd, alsof ik mezelf herkende in de lucht die ik opsnoof, de smalle straatjes, de ironische humor in de soms sombere gezichten die ik om me heen zag. In die tijd was het ‘in’ om uitwisselingsprojecten te organiseren tussen ‘Oostblokkunstenaars’ en die uit het Westen. Beide werelden leken nieuwsgierig naar elkaar. Na de jaren van onderdrukking was ik in Praag beland in een ‘tussenin’ wereld, misschien wel ‘in de tussentijd’. Het verstikkende ‘oude’ was voorbij en het ‘nieuwe’, de vrijheid, lonkte. Ik herinner me dat de eerste McDonald’s werd  geopend, de rijen voor de deur en dan de uiteindelijke teleurstelling dat het eten nergens naar smaakte, zoals ik hoorde uit de mond van de vader van een jonge Tsjechische vrouw, Michaëla, die ik had leren kennen. Zij woonde met haar ouders en zus in een tweekamerappartement in het centrum van Praag. Ik was er op bezoek toen haar vader, die kunstenaar was, op pad ging om een liter bier te halen bij een kroeg om de hoek. Hij ging weg met een kan waar men het bier in kon tappen, maar kwam erg laat in beschonken toestand weer thuis. De jaren van onderdrukking had het vuur in hem geblust; gelaten, aangepast aan de situatie, heeft hij tijdens het communisme overleefd. Michaëla leek hem daarom te haten. Zij had mee gedemonstreerd en de revolutie van dichtbij meegemaakt. Zij wilde Praag helpen veranderen, investeren in een toekomst die alleen maar beter kon worden. Ik heb nog even met haar gecorrespondeerd toen ik weer in Nederland was en vernam dat ze een Engelsman had ontmoet waarmee ze na haar huwelijk naar Nieuw Zeeland was verhuisd. Hoe zou het met haar gaan? Ik werd in Praag 25 jaar en heb sindsdien mijn verjaardag niet meer gevierd. Misschien idealiseer ik die periode, maar ik denk dat iedereen een leeftijd meemaakt waarin alles bij elkaar lijkt te komen, een periode die je als volledig zou kunnen ervaren, waarin je mooiste ik voor jezelf en de buitenwereld zichtbaar wordt. De omstandigheden waren ook heel goed: iedere dag uit eten, twee tot drie keer per week naar de opera of een concert. En met de metro vanaf mijn grauwgrijze Oostblokflat (met koningsblauwe vloerbedekking met sterretjes en een ligbad in de keuken, ofwel een keuken in de badkamer) naar mijn tijdelijke souterrainatelier aan de voet van de burcht in het centrum van Praag. Er was nog geen internet, er waren nog geen mobieltjes, dus ik was daar helemaal. Ik las, schreef veel brieven en dagboeken vol. En ik schilderde iedere dag. Net als Praag zelf stond ik aan het begin van alles, ontdekte een ongekend grote bron van muziek die ik nog nooit in het echt had gehoord, nieuwe boeken, nieuwe kunst in een nieuwe wereld, en ikzelf voelde ook heel nieuw aan.
Munch en Ensor, 60cm x 70cm, olieverf op doek
Fam.Munch, 40cm x 50cm, olieverf op doek
Praag, olieverf op doek, 20cm x 30cm
Füzér, Hongarije 1996. (Monique Broekman)

Met mijn toenmalige vriend (ook kunstenaar) heb ik veel gereisd in voormalige Oostbloklanden. We wandelden bijvoorbeeld van Krakau naar Boedapest en later zijn we nog vaker naar Hongarije, Slowakije en eenmaal naar Roemenië geweest. We besloten om samen gedurende een periode van vier maanden in Hongarije te gaan werken. Uiteindelijk zijn we beland in noordoost Hongarije in een afgelegen dorp vlakbij de Slowaakse grens waar slechts vierhonderd mensen woonden. De weg van Boedapest naar Füzér was een weg van veel ongelukken: een tweebaansweg waar ze als idioten reden (ik heb nergens mensen zo zien rijden als in die tijd in Boedapest). Maar naarmate Füzér naderde werd het landschap leger; eerst een stuk over steile heuvels en dan door een uitgestrekte vallei met glooiende heuvels aan weerskanten die ons welkom leken te heten. In Füzér hield de weg op, als aan het einde van de wereld. We werkten en woonden in een boerderij en mijn vriend had zijn atelier in de hooischuur gemaakt. We dachten er rust te vinden om ver van alles met ons werk bezig te zijn, zonder enige afleiding of maatschappelijke druk, maar niets bleek minder waar. Al snel ontdekten de dorpsbewoners dat er nieuwelingen waren gearriveerd en werden wij een toeristische attractie. Hele families kwamen op zondag ons terrein op lopen om te zien waar wij mee bezig waren. Zigeuners woonden net buiten het dorp in heel armoedige huizen zoals we later zagen toen we bij hen uitgenodigd werden op een feestje. Barnus, een kleine wat oudere zigeuner, noemden wij de paddenstoelenman. Hij ging iedere dag het bos in om de heerlijkste paddenstoelen te plukken die wij van hem kochten. Zijn zigeunervrienden vonden ons buitengewoon interessant en spoedig kwamen zij ons ook bezoeken met hun families. Maar dat werd ons niet in dank afgenomen. De eerst zo schattige oude buurvrouw gebaarde dat onze zigeunervrienden weg moesten, dat ze gevaarlijk en crimineel waren. We stonden met de paddenstoelenman te praten toen er een dorpsgenoot bij ons kwam staan en ons schaamteloos vertelde, waar Barnus bij stond, dat hij van een minderwaardige soort was. Hij leek eraan gewend en liet het zich zeggen met een glimlach om de mond.
De burgemeester woonde aan de overkant van ons huis. Zijn dochter gaf een feest en wij werden ook uitgenodigd, net als het hele dorp. Behalve de zigeuners. Toevallig waren we die dag met enkelen van hen en we namen ze mee naar het feest. Ik weet niet precies meer wat er gebeurde maar mijn in  ieder geval werd mijn vriend van achteren aangevallen toen er een discussie ontstond over het toelaten van de zigeuners op het feest. Hij viel op de grond en een aantal mannen begon op hem in te trappen. Ik wierp me op de aanvallers en trok ze eraf, vervolgens ben ik gruwelijk tekeer gegaan. Mijn vriend was compleet in shock . De paddenstoelenman bracht ons naar huis, mijn vriend ondersteunend die twee maal zo groot was als hijzelf. Zigeuners discrimineren was de norm in dat dorp en wij deden daar niet aan mee. Het zorgde voor verwarring. Ik realiseerde me dat zo’n systeem overal kan ontstaan of kan groeien. Sinds Pim Fortuyn het vuurtje van intolerantie heeft aangewakkerd is Geert Wilders veel verder gegaan. Zodra mensen het moeilijker krijgen, minder te eten hebben, zoals in Füzér twee banen per persoon nodig hebben, een moestuin en een varken moeten hebben om te kunnen overleven, dan kan dat leiden tot het wijzen naar diegenen die beschouwd worden als de zondebokken, de schuld van alle ellende. En als dan je hele leven tegen jou gezegd wordt dat je een slecht mens bent vanwege jouw afkomst, wat maakt het allemaal dan nog uit? Waarom zou je het tegendeel gaan bewijzen?
Ja, en tussendoor heb ik toch nog kunnen schilderen. Maar wat was ik blij toen ik weer thuis was.

Groeten uit Füzér, 50cm x 60cm
Groeten uit Füzér2, 40cm x 50cm















Cajossa de Ensarria 1999, Spanje.(Monique Broekman)

Een zeer luxe situatie was dit. Een mooi rustiek Spaans huisje van de Knecht Drenth foundation, kant en klaar met atelier, tussen andere huizen met kunstenaars en ateliers. Niet dat moeilijke gedoe van zelf een huis met atelier zoeken zoals in mijn eerdere buitenlandse werkperiodes. Maar tegelijk stond het me het een beetje tegen, dat opgemaakte bedje, met zelfs een schoonmaakster aan huis, en in een ‘kunstenaarskolonie’. Ik vond mijn reisverslag uit 1999. Hieronder wat citaten:

Omdat ik geen auto tot mijn beschikking had, moest ik o.a. Alicante en Valencia per bus bereizen.
Een hele onderneming en bovendien zeer schokkend dat alle bussen via Benidorm reden, met de
daarbij behorende wachttijden. De zuivere barokke Goddelijke schoonheid waar ik naar op zoek was vermengde zich met het uitzicht op witte , roze of bruine consumerende groepen Nederlanders, Duitsers, Engelsen en een enkele Spanjaard. Het brede Benidormse zandstrand uitpuilend met badend en bradend mensenvlees, wat me deed denken aan de prachtige strandtaferelen van mijn grote Belgische held James Ensor, waardoor het uitzicht zelfs bijna aangenaam werd. Moest ik mijn plan omgooien? Waarom vast houden aan een herinnering, een wens , die niets met de overheersende vleselijke consumerende werkelijkheid te maken leek te hebben?

… ik wil alles tegelijk, zoveel mogelijk kerken scoren voor de siësta en ook het liefst zo rond de hoogmis (tussen 10.00 uur en 1 1.00 uur) want dan zijn ze tenminste open. Smalle straatjes, witte huisjes, veel plantjes, ondraaglijke energievretende hitte op mijn kwetsbare witte huid, zelfs in de kerken valt niet te schuilen voor de warmte, alleen sommige cafés bieden een ontsnappingsmogelijkheid door hun airco.'s. Het is pas juni ,de "warming up" voor als de "echte" hitte begint in juli en augustus.

…De kerk is gevuld met communicantjes gekleed als witte bruidjes, de jongetjes in militante pakjes. Ze maken een rondje om de kerk met de harmonie voorop. Weer een fase verder in hun jonge levens, de handen gevouwen, een stukje dichterbij de God van het katholicisme. Een afbakening in de tijd…

…Elke ochtend om 7.30 uur schuift buurman Gaspar langs mijn raam om zijn stokbroodje te halen. Na zijn ontbijt begint hij met het voorbereiden van de warme maaltijd die hij om 14.00 uur zal gaan verorberen. Als zijn potje staat te pruttelen heeft hij even tijd om in zijn korte broekje, met zijn 75 jaar oude ontblote bovenlijf, op het pleintje voor zijn deur te kijken wie er langs komt om een praatje mee te maken. Om 10.30 uur is het tijd voor zijn wandeling door het dorp, eindigend op het "oude mannenplein" om eventueel aan te schuiven bij de anderen op een bankje voor een praatje. Vervolgens is het tijd voor een biertje in de sociëteit, een spelletje domino, en om 14.00 uur naar huis voor de warme maaltijd. Dan de siësta tot plusminus 16.30 uur, weer naar de sociëteit voor een spelletje domino, om 18.00 uur een tapa met een biertje, om 21.30 uur weer thuis voor een wat lichtere hap en een glaasje rode wijn en om 22.00 uur naar bed, hoewel het slapen wat moeilijk gaat, maar gelukkig heeft hij de radio.

…Ik herken de Spaanse schilders, waaronder Sorolla (1863-1923) met zijn optimistische toets, die ik eerder die dag in het museum "des bellas artes" heb gezien, waar ik haastig op zoek ging naar mijn helden Velásquez, Goya en El Greco. Oog in oog gestaan met het zelfportret van Velásquez die over al die eeuwen heen contact met mij maakte. Ook al waren het slechts enkele werken, het was genoeg om mij weer bewust te maken van de zin van de schilderkunst. De snelheid en vluchtigheid van de kunstwereld/tijd bestond niet meer, alleen dat zelfportret dat tijd laat oplossen en zich transformeert tot een onverwoestbare kathedraal, een plek voor bezinning.
…"Schilderen is het stellen van vragen en het schilderij is het onverwachte antwoord, dat weer nieuwe vragen oproept.“ schreef ik in mijn Spaanse tijd, ”Schilderen is trachten te begrijpen en tot de slotsom komen dat er niets te begrijpen valt." Ik las mijn reisverslag in brieven aan mijn vriend door om weer terug te komen bij de feitelijke gebeurtenissen, maar heb ze weer weggelegd. De herinnering is het belangrijkst. {Nicolaas Matsier: ”De herinnering zelf is de kunstenaar”).

…De kathedraal zat, bomvol, muisstil (met uitzondering van het onophoudelijk gewapper van de waaiers) te luisteren naar het engeltje. De bescherming van de dood van de maagd Maria. Na de pauze brak de hemel nog een paar keer open, nu met vele engelen tegelijk, spelend op gitaar, cello en harp, met veel gouden glitters; zij kwamen Maria halen, mee de hemel in, en dat was het dan. Volgend jaar weer hetzelfde. Niks suggestie, of ingetogenheid, nee, alles ligt er dik bovenop, althans in het beeld. De zang begon sober en leek Gregoriaans, hoewel er later ook meerstemmig werd gezongen.

..Ik herken de behoefte bij mijn generatiegenoten (in Callosa, maar ook in Nederland) om de kunst niet langer geïsoleerd (in zichzelf) of los van de maatschappij te laten ontstaan/bestaan. Men gaat naar buiten, verplaatst het atelier naar de wereld tussen de mensen, verbindt het werk met de directe leefomgeving. De "eenzame kunstenaar op zolder" lijkt niet meer van deze tijd. De kunstenaar zoekt de antwoorden, of stelt de vragen, in en met de wereld om hem heen. De kunst bestaat niet langer op zichzelf maar zoekt aansluiting met de omringende wereld: communicatie, sociaal engagement, of de kunstenaar als zakenmanvrouw. Het schilderen, mijn ouderwetse medium (ook nog eens olieverf), zorgt ervoor dat ik steeds weer mijn atelier opzoek, maar wel met de beelden die ik van buiten mee heb genomen. Ik voel me net zo ouderwets als mijn medium en zou soms willen dat het anders was. Het lijkt of de kunst een directe betekenis krijgt (en "maatschappelijk relevant" wordt) als zij buiten plaatsvindt en de kunstenaar een directe bevrediging ervaart. Misschien ben ik wel die ouderwetse "zolder-kunstenaar" die het lastig vindt de balans te vinden tussen de stilte van het atelier en het rumoer van de wereld erbuiten.
Of is een kunstenaar iemand die de wereld op een afstand (vanaf de zijlijn) beziet, iemand die er
niet echt deel van uitmaakt maar zich distantieert en die distantie gebruikt om andere (eigen) beelden te zien dan degenen die deelnemen. ls de taak van de kunstenaar niet de andere kant opkijken, niet het publiek (of de kunstwereld) bevredigen, maar eerder verontrusten, of helpen herinneren? (Fuchs: "Zonder de kunst zouden we nog meer vergeten", uit "Recht op schoonheid", "Traditie", blz.89,'90)
Ik rafel de werkelijkheid uit in mijn schilderijen, bouw het opnieuw op, verbaas me, waarom zijn de dingen zoals ze zijn? En ik stel me de vraag waarom men in de kunst de werkelijkheid zo nodig moet vervormen (geweld aandoen), abstraheren zodat er vaagheid ontstaat, een zogenaamde opening voor de toeschouwer (zoals men meestal zegt) om de rest zelf af te maken. De werkelijkheid zoals die is bestaat niet, altijd is er de subjectieve kijk, is dat niet voldoende? Het subjectieve (het vervormen van de werkelijkheid) zit al in de keuze van het beeld of de manier van schilderen ("het handschrift"). lk stel mezelf veel vragen die tegelijk antwoorden zijn.
Wat blijft er uiteindelijk van ons over? Onze teksten, dingen, producten, kunst. Ons vlees verdwijnt , alleen onze afdrukken blijven achter.
                                            

Antonia, olieverf op doek, 50cm x 50cm
   
De ingewijden, olieverf op doek, 60cm x 80cm

Wasplaats, olieverf op doek, 60cm x 80cm












                                                             



Geen opmerkingen:

Een reactie posten