Door: Philip Peters
Een van
de meest inspirerende bezigheden in mijn vak (als het die naam verdient) is het
atelierbezoek. Het is een voorrecht om kunstwerken onder zulke informele
omstandigheden uitgebreid te kunnen bekijken en er met de maker(s) over te
praten. En de reis naar het atelier is
bijna een ritueel op zich.
Stel
bijvoorbeeld: je gaat op atelierbezoek ergens in Nederland, dan fiets je (als
je geen auto hebt zoals ik) eerst naar het station, daar neem je de trein waar
je op de plaats van bestemming weer uitstapt om je dan lopend of met het
openbaar vervoer naar het betreffende atelier te begeven.
Veel
ateliers bevinden zich in voormalige scholen, leegstaande kantoren,
industriewijken, oude bebouwing bij havens – meestal gaat het om gebouwen met
een geschiedenis die hun oorspronkelijke functie hebben verloren maar duidelijk
een verleden met zich meedragen. Nu zijn het in de stedelijke cultuur een soort
‘restruimtes’ geworden en dat is vaak waar je kunstenaars vindt (in een niet
gedefinieerde marge, een tussenruimte).
Ik heb het altijd een indrukwekkende gedachte gevonden dat overal kunstenaars
op zulke onverhoedse plekken met grote inspanning en toewijding dingen zitten
te bedenken en te verbeelden waar niemand op zit te wachten (want je kunt niet
zitten wachten op iets waarvan je het bestaan niet afweet) en tot beelden komen
die als het goed is van een grote urgentie zijn, die gemaakt moesten worden in een vaak eenzaam en
intens proces: hier wordt uit ijzer goud gemaakt. Het werk is als het ware
‘geheim’: niemand kent het totdat de kunstenaar besluit om het de wereld in te
sturen – vanaf dat moment is het werk vogelvrij en de prooi van het (een)
kunstcircuit. En als het kind het huis uit is, moet het zichzelf zien te
redden. Het atelier is een plek van actie, reflectie en stilte tegelijk. Van
een geslaagd atelierbezoek kom je haast altijd verrijkt terug, soms zelfs met
een gevoel van euforie: hoewel een aantal kunstenaars en critici volhoudt dat
het atelier verleden tijd is om,dat de kunst zich betrokkenen kritisch in de wereld moet begeven vind ik het nog
steeds goed en mooi dat er ateliers zijn waar mensen al hun energie samenballen
om een relevant beeld te produceren, een beeld dat later in de wereld, ook in
of vanuit de ‘kunstcontext’ een speciale rol kan spelen die minstens zo
belangrijk is als expliciet engagement. Ik kom daar straks op terug.
Waarom
deze tekst in een hoofdstuk dat aan (retraite in) kloosters is gewijd? Omdat
er, naast de evidente verschillen, ook overeenkomsten zijn. En dan heb ik het niet
over een eventuele band met het Hogere, wat dat dan ook mag wezen - , maar om
zin en betekenis van het terugtrekken uit de wereld en de concentratie op
stilte en meditatie. In de straat waar ik woon, in het oude centrum van Den
Haag, is sinds jaar en dag een klein klooster gevestigd, waar zelfs ook nog een
paar jonge monniken wonen, ze dragen grijze pijen. Net als de kunstenaar
beweegt de monnik zich een groot deel van de tijd ook in de wereld: ze hebben
vaak een baan (want ook bij god moet er brood op de plank) of doen
vrijwilligerswerk. In zekere zin staan ze midden in het leven. Natuurlijk kun
je tijdens allerlei bezigheden je gedachten laten afdwalen naar wat je het
meeste bezighoudt, maar het échte monnikenwerk
vindt plaats in het klooster, in gehele of gedeeltelijke afzondering. Zoals de
kunstenaar weliswaar 24 uur per etmaal kunstenaar is (Joseph Beuys: Ick kenne kein Weekend), maar het
kunstwerk gemaakt wordt in de relatieve eenzaamheid van het atelier.
Wat
doen monniken voor het algemeen belang? Zij bidden. Voor zover mogelijk is daar
enig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan en de voorlopige conclusie luidt
dat bidden niet werkt. Het gaat niet beter met mensen voor wie gebeden wordt en
de wereldvrede is verder heen dan ooit. Bidden heeft dus wat dit aspect betreft
alleen symboolwaarde. Ik denk dat kunst, het beeld, in principe ook ‘alleen’
symboolwaarde heeft, waarvan de betekenis uiteindelijk bepaald wordt in de
interactie tussen kunstwerk en beschouwer. Toch vind ik het een mooi idee dat
overal op de wereld monniken van de meest uiteenlopende signatuur bidden voor
het welzijn van de wereld en de mensen. Ik vind dat een mooi en ontroerend idee, dat zelfs ook een esthetische
kwaliteit oproept, zoals bij een schilderij van een sacra conversazione: er wordt massaal over ons gewaakt en dat is een troostrijke gedachte, ook al is er geen enkel
concreet gevolg.
In het
kader van stilte op het snijpunt van
kunst en transcendentie herinner ik me Marina en Ulay’s werk Night Crossing uit 1985, waar de
kunstenaars tegen over elkaar zaten aan een zeer grote, goudkleurige ronde
tafel. Aan de andere kanten hadden een Boeddhistische monnik en een
Australische aboriginal plaatsgenomen, zodat de vier personages met elkaar een
Latijns kruis vormden. Allen waren zeer getraind in het zwijgen en ze zaten daar uren- en urenlang achter elkaar stil te
zijn, geluidloos en roerloos (er staat me bij dat het een heel etmaal duurde,
maar dat weet ik niet helemaal zeker). Niemand die erbij was kan ongevoelig
zijn geweest voor de enorme concentratie van kracht en stille energie.
Mensen
zijn geen puur rationele wezens, in onze hersens vindt nog allerlei activiteit
plaats die teruggaat tot eerdere stadia in onze evolutie en we moeten kiezen –
voor zover we daartoe in staat zijn - of
we daarnaar zullen luisteren of niet. Veel van het menselijk gedrag en van onze
positie in de wereld is irrationeel en dat heeft voor- en nadelen. Het levert
zowel gruwelijke oorlogen op als Bach en Shakepespeare en hun vele nazaten. En
soms is het goed om tijdens een gruwelijke oorlog Bach en Shakespeare te hulp
te roepen. Daar win je de oorlog niet
mee, maar het kan helpen overleven. Ik heb daarvan een goed voorbeeld in mijn
eigen familie. Mijn ouders brachten in de oorlog een aantal jaren door in
verschillende Duitse concentratiekampen. Met name mijn vader leek daar
geestelijk vrijwel ongeschonden doorheen te zijn gekomen. Ik kon dat nauwelijks
begrijpen ven vroeg hem hoe dat kon en mijn vader, een poëzieliefhebber, zei:
“Ik heb me zo veel mogelijk afgesloten van de waanzin om me heen en aan één
stuk door voor mezelf gedichten opgezegd.” Zó sterk kan dus de kracht van de
kunst zijn. Dit maakte veel indruk op mij en heeft misschien wel invloed gehad
op mijn keuze om kunstgeschiedenis te gaan studeren.
Natuurlijk is het goed en zinvol als de kunst zich engageert met politieke en maatschappelijke omstandigheden van allerlei aard, maar er is ook escape nodig, troost, hoop. Het is niet het één of het ander, zoals je uit beide ‘kampen’ nog wel eens hoort. Misschien moet de kunstenaar enigszins monomaan zijn om zijn werk optimaal te kunnen maken, maar of dat voor critici en theoretici ook geldt kun je je afvragen. Als men vraagt om een ‘kritische praktijk’ is die vaak al aanwezig, zij het niet altijd in iconografische zin, afleesbaar via een onderwerpskeuze die vaak letterlijk één-op-één blijft – de kritiek zit hem ook in het gebruik van de beeldmiddelen, in de authenticiteit in de formulering van een beeld. Of kunst een wapen in de strijd kan zijn in de zin dat kunstwerken inderdaad de wereld veranderen weet ik niet, ik heb het nooit meegemaakt. Mij lijkt ten allen tijde verstandig om aan de kunst geen dictaat, geen ideologische voorwaarden op te leggen, want dan doet men hetzelfde als de totalitaire krachten die men wil bestrijden.
Natuurlijk is het goed en zinvol als de kunst zich engageert met politieke en maatschappelijke omstandigheden van allerlei aard, maar er is ook escape nodig, troost, hoop. Het is niet het één of het ander, zoals je uit beide ‘kampen’ nog wel eens hoort. Misschien moet de kunstenaar enigszins monomaan zijn om zijn werk optimaal te kunnen maken, maar of dat voor critici en theoretici ook geldt kun je je afvragen. Als men vraagt om een ‘kritische praktijk’ is die vaak al aanwezig, zij het niet altijd in iconografische zin, afleesbaar via een onderwerpskeuze die vaak letterlijk één-op-één blijft – de kritiek zit hem ook in het gebruik van de beeldmiddelen, in de authenticiteit in de formulering van een beeld. Of kunst een wapen in de strijd kan zijn in de zin dat kunstwerken inderdaad de wereld veranderen weet ik niet, ik heb het nooit meegemaakt. Mij lijkt ten allen tijde verstandig om aan de kunst geen dictaat, geen ideologische voorwaarden op te leggen, want dan doet men hetzelfde als de totalitaire krachten die men wil bestrijden.
Dat
neemt niet weg dat kunst best de wereld in kan gaan en dat is dan ook altijd
gebeurd, aanvankelijk meestal als bevestiging van de macht in bijvoorbeeld
ruiterstandbeelden voor representatieve gebouwen, maar later ook op allerlei
andere manieren, op de eigen voorwaarden die inderdaad vaak ‘kritisch’ of
subversief zijn en hoewel die misschien de wereld niet acuut zullen veranderen
zijn het wel iconen van standpunten en gedachteprocessen, al dan niet expliciet
politiek angehaucht. Inmiddels is kunst in de ‘openbare ruimte’ staande
praktijk geworden en zijn er hele instituten die hun beleid wijden aan urban curating en de toekomst van de
stad, waaraan niet zelden allerlei hulpdisciplines te pas komen en het
misschien niemand meer kan schelen of alle activiteiten nou wel of niet binnen
de kunstcontext vallen.
Ook
monniken gaan de wereld in en niet alleen om te werken en zich dan weer snel
terug te trekken, maar wanneer het nodig is ook op subversieve wijze, al komt
het niet heel vaak voor. Wie herinnert zich niet de Boeddhistische monnik die
zichzelf in Vietnam in brand stak als protest tegen de destructieve Amerikaanse
aanwezigheid? Die monnik heeft het terugtrekken van de Amerikanen niet
veroorzaakt, maar de foto van zijn zelfverbranding is een mijlpaal, een
iconisch moment in de beelden van verzet die het oorlogsproces begeleidden –
evenzo de foto van het naakte kleine meisje dat half verbrand door napalm op
ons af lijkt te komen lopen. Dat is de kracht van het beeld: het tonen van wat
er gebeurt en een visuele solidariteitsverklaring met de strijd tegen flagrant
onrecht.
In
zekere zin, maar dan niet gekoppeld aan spectaculaire oorlogssituaties, is dit
ook precies wat Monique doet in haar werk: ze verzamelt beelden en verhalen uit
de wereld zodat die niet verloren gaan, maar integendeel soms de geschiedenis
van een hele wijk opnieuw tot leven laat komen. Haar werk is de expressie, het
optekenen van de petite histoire, die
automatisch gekoppeld is aan tendensen in de ‘grote wereld’. Zij trekt zich
terug in klooster of atelier, komt weer tevoorschijn met reflectieve beelden
die in de context van de maatschappij worden geplaatst en dan wordt de
combinatie van beeld en verhaal een bescheiden, niet opdringerig geheel, waarin
als het ware ‘iedereen’ vertegenwoordigd is en waaraan ‘iedereen’ zich kan
relateren. Want spectaculaire gebeurtenissen vragen terecht veel aandacht, maar
de geschiedenis wordt uiteindelijk (ook) gemaakt door mensen als u en ik, de
slager en de groenteman, de arbeider in de metaalindustrie en de uitgesloten
asielzoeker. Uiteindelijk is iedereen de hoofdrolspeler in zijn eigen leven en
allemaal met elkaar zijn we de
wereld, wij zijn de mensen waar
iedereen het altijd over heeft. En de mensen krijgen individuele gezichten in
Monique’s werk in een koppeling aan maatschappelijke gegevens en gebeurtenissen.
Nog
twee lossere opmerkingen over stilte:
Als twee mensen een gesprek voeren, kan dat pas een gesprek genoemd worden als ze om beurten even stil zijn en luisteren. Stil zijn betekent dan: ruimte maken voor de ander. Idealiter zou iedereen misschien altijd evenveel ‘ruimte’ moeten krijgen in deze tussentijd, maar Jede Konsequenz führt zum Teufel, dus in de praktijk hanteert men een lossere verdeling. Maar iedereen kan dagelijks in zijn persoonlijke omgeving ervaren en observeren hoe veel of hoe weinig ruimte mensen elkaar gunnen – in veel interacties is sprake van een dominante prater en een meer receptieve luisteraar, soms gaat dat wel goed en vaak ook niet.
Als twee mensen een gesprek voeren, kan dat pas een gesprek genoemd worden als ze om beurten even stil zijn en luisteren. Stil zijn betekent dan: ruimte maken voor de ander. Idealiter zou iedereen misschien altijd evenveel ‘ruimte’ moeten krijgen in deze tussentijd, maar Jede Konsequenz führt zum Teufel, dus in de praktijk hanteert men een lossere verdeling. Maar iedereen kan dagelijks in zijn persoonlijke omgeving ervaren en observeren hoe veel of hoe weinig ruimte mensen elkaar gunnen – in veel interacties is sprake van een dominante prater en een meer receptieve luisteraar, soms gaat dat wel goed en vaak ook niet.
En
uiteindelijk geldt altijd: Wovon mann
nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen. Als dat inderdaad een
valide imperatief is en we het consequent doordenken kun je je afvragen of we
ooit nog onze mond zouden mogen opendoen, want wat weten we nu eigenlijk? Gelukkig heeft Wittgenstein het goede
voorbeeld gegeven door uiteindelijk zijn eigen advies in de wind te slaan.
(1)
Wat stilte is weet ik eigenlijk niet. Ik geloof niet dat
stilte iets is behalve de afwezigheid van geluid, het laat zich alleen
omschrijven in termen van wat het niet is. Afwezigheid is onhoorbaar.
Interessant is de compositie 4’33’’ van John Cage. Dat is
een compositie waarvoor wel een piano nodig is en ook een pianist (of iemand
die eruit ziet als een pianist), maar het is geen compositie die ten gehore
wordt gebracht. Het proces is als volgt: de pianist neemt plaats achter de
piano en doet vervolgens niets gedurende 4 minuten en 33 seconden. De eerste
keer dat ik dit werk meemaakte werd het uitgevoerd op Times Square, zo ongeveer
de drukste plek van New York. Het publiek hoorde geen noot pianospel.
Daarentegen werden de geluiden van de stad des te nadrukkelijker hoorbaar. Daar
ging het dus om: een ready made à la Duchamp (met wie Cage ook bevriend was),
zij het niet in beeld maar in geluid. Er was dus veel lawaai maar de pianist
bleef stil – het is mogelijk om stil te zijn te midden van heel veel kabaal.
Want dit werk heeft twee aspecten: de meer dan normaal bewuste manier waarop
het publiek vertrouwde, alledaagse stadsgeluiden hoorde én de stilte van piano
en pianist. Vaak wordt over dit werk alleen in termen van het eerste aspect
gesproken, maar het tweede is even belangrijk, de stilte is een contrapunt op
wat hoorbaar is.
Het werk wordt ook wel uitgevoerd in de concertzaal voor een
publiek dat weet waarvoor het komt en de mensen in de zaal zijn gewoonlijk op
de hoogte van het feit dat ze ondanks de aanwezigheid van piano en pianist
gedurende 4 minuten en 33 seconden niets gaan horen. Je zou denken dat de
ervaring eenmalig is en liefst op een heel drukke plek waar veel te horen is,
maar dat is niet zo. In de concertzaal hoor je bijna niets, maar nooit helemáál
niets. Er is altijd wel iemand die even kucht of je hoort het verschuiven van
voeten, het geritsel van een programmaboekje of wat dan ook, helemaal stil is
het niet. En de ervaring is even intens op basis van deze kleine, bescheiden
geluiden die meestal ook niet continu te horen zijn als op een plek waar horen
en zien je vergaat. Hoe stiller de plek is waar het werk wordt uitgevoerd, hoe
meer het publiek als het ware deel wordt van of deel heeft aan het werk, het
werk zelf mede creëert – dat wil zeggen, een bijzondere, eenmalige incarnatie
ervan, want iedere uitvoering zal altijd weer net iets verschillen van alle
andere. Het publiek neemt dus deel aan de stilte en is er, om het zo te
formuleren, zelfs mede verantwoordelijk
voor. Dat is interessant want het maakt voor het werk op zich niets uit
wat mensen in het publiek eventueel voor geluid maken, ook als ze zich
provocerend zouden willen opstellen en bijvoorbeeld door elkaar heen zouden
gaan krijsen of elkaars mobiel bellen, het werk verandert er niet door; dat wil
zeggen: de verschijningsvorm verandert, maar het idee en de samenstellende
elementen niet. Iedere versie is dus even ‘goed’. Dat maakt het werk extra
bijzonder, dat de luisteraars/kijkers er weliswaar mede verantwoordelijk voor
zijn, maar dat het hierbij niet gaat om een verantwoordelijkheid in morele zin.
4’33’’ is mijlenver verwijderd van iedere vorm van moralisme, het enige wat het
‘doet’ is voorwaarden scheppen voor de ervaring ervan en hoe die uitpakt is een
kwestie van locatie en publiek. Dat het met een piano al wel helemaal niets te
maken heeft wordt duidelijk gemaakt doordat de compositie ook met willekeurig
welk ander instrument of hoeveelheid instrumenten kan en mag worden uitgevoerd.
Ik weet niet of het ooit gebeurd is, maar ik zou me kunnen
voorstellen dat er een versie wordt opgenomen in een geluiddichte studio en die
omstandigheden zouden het absolute niets aan geluid misschien benaderen. Als
hij op CD of anderszins verkrijgbaar is kan ik proberen hoe dat bij mij thuis
werkt, waar de aan- of afwezigheid van geluiden weer minder voorspelbaar zijn,
hoewel ik mijn best kan doen om optimale omstandigheden te creëren.
Als er daadwerkelijk helemaal niets te horen is, implodeert
het werk als het ware, of, liever gezegd, het neemt een onverwachte,
tautologische vorm aan, omdat het element ‘geluid van buiten’ is geëlimineerd.
Maar Cage heeft nooit gezegd dat het zo niet zou mogen worden uitgevoerd en als
hij het niet heeft gedaan of meegemaakt denk ik dat hij over deze bescheiden
nieuwe incarnatie wel te spreken zou zijn geweest: niets ketst hier op niets en
omdat minder dan niets in deze niet-mathematische context niet bestaat
verschijnt en verdwijnt het tegelijk. Het werk is er tegelijkertijd wel en
niet, het gedraagt zich dan als een koan,en er bestaat één beroemde koan die er
dicht bij in de buurt komt: Wat is het geluid van het klappen van één hand?
Gezien Cage’s grote interesse in Zen is een dergelijke interpretatie stellig niet
te vergezocht.
Maar hebben we als er niets is - geen enkel geluid – wel
echt te maken met alleen maar stilte? Ik weet wel zeker van niet en hier komen
we op het punt waar de muziekcompositie en de stiltemeditatie elkaar raken: wat
horen we als we geen geluid van buiten horen?
Als alles stil is om je heen hoor je de geluiden van je
lichaam, bijvoorbeeld het suizen in je oren. Dat kan een significant geluid
worden dat daadwerkelijk de stilte doorbreekt. Maar het richt je wel naar
binnen, het geluid komt niet van een bron buiten jezelf, maar uit jezelf, je
bént het in zekere zin zelf en dus luister je naar jezelf, niet naar al dan
niet rationele tekst maar naar primaire, onwillekeurige geluiden. A visceral
reality.
Misschien hoor je weinig of (bijna) niets als je zo stil
mogelijk bent, maar je blijft wel dingen zien, zowel in de omgeving
daadwerkelijk aanwezige voorwerpen, lichtval e.d. als beelden die opdoemen voor
je ‘geestesoog’. Dat kan trouwens met geluid ook optreden, je kunt geluiden
horen die er officieel niet zijn maar die je toch waarneemt. De neuroloog
Oliver Sacks heeft hier uitgebreid en mooi over geschreven in zijn boek
Hallucinations. Uiteraard heeft hij het daarin voornamelijk over hallucinaties
die worden veroorzaakt door neurologische afwijkingen, maar er is geen mens die
er niet vatbaar voor is: in geval van sensorische deprivatie, een situatie dus,
waarin alle zintuigen zijn afgesloten van hun normale voeding, gaan alle mensen
hallucineren, visueel, auditief, tactiel of anderszins, daar is mooi en veel
onderzoek naar gedaan. Kennelijk kunnen wij niet zo goed tegen niets, ons
systeem gaat dan automatisch van alles ‘verzinnen’ om die zintuiglijke stilte
te doorbreken. Daar zit vermoedelijk een evolutionair aspect aan: mensen zijn
van nature minder zeker in het donker dan bij daglicht want tegen een eventuele
sabeltandtijger moet adequaat worden opgetreden. Als je dan ook nog niets
hoort, wordt het gevaar exponentieel groter. Het zou kunnen zijn dat door
sensorische deprivatie veroorzaakte hallucinaties dus een gemankeerde vorm van
alertheid of een mimicry van een defensiemechanisme zijn.
Een aardige, gebruikersvriendelijke meditatie: je gaat
zitten op een plek en in een houding waarbij je je prettig voelt en je laat
alle gedachten en beelden die zich vanzelf gaan manifesteren rustig voorbij
gaan. Je staat dus niet stil bij wat dan ook, je concentreert je nergens op,
gewoon zitten, accepteren en laten komen en laten gaan. Wu wei – ‘niet doen’ is
een concept uit het taoïsme dat in een of andere verschijningsvorm in alle
mystiek terugkomt. Niet doen is ook: het terugtrekken uit de woelige wereld,
niet ingrijpen, niet meedoen.
Zo radicaal hoeft het natuurlijk niet, dat is iets voor
monniken en andere asceten die dit gedrag als levenspad gekozen hebben. Maar
voor gewone stervelingen is het een tamelijk effectieve methode om dagelijks
het hoofd even ‘leeg te maken’, want dat is wat er in feite (maar niet
letterlijk natuurlijk) gebeurt: gedachten en beelden komen en gaan als een
soort muzak, dus zonder dat er betekenis aan wordt gehecht, nauwelijks
opgemerkt. En op zeker moment komt er als je geluk hebt of er goed in bent
misschien helemaal niets meer voorbij – dan is het hoofd even leeg en de wereld
met zijn beslommeringen ver weg, buiten beeld. Dat geeft rust én energie zodat
we ‘er weer even tegen kunnen’. Deze vorm van meditatie vindt gewoon plaats in
en is onderdeel van ‘de wereld’, het is één manier waarop de binnenwereld in de
buitenwereld kan functioneren. Je kunt ook zeggen dat je, in een dergelijke
bewustzijnstoestand (als dat het juiste woord is), eigenlijk in twee werelden
tegelijk leeft, althans dat je je daar meer bewust van bent dan ‘normaal’
gesproken: in de binnenwereld én in de buitenwereld of misschien in geen van
tweeën, misschien eerder als (tijdelijk) afstandelijk observator van beide: dan
bevind je je in de tussentijd, die immers niet alleen een tijd is maar ook een
(ongedefinieerde) plaats, een onverhoeds moment in de tijdruimte waar wetten
lijken te vervagen en het potentieel oneindig is, misschien dus ook de
bewustzijnstoestand van de kunstenaar, die het moet hebben van wat zich
terloops ‘buiten tijd en ruimte’ aandient.
Om met Rumi te spreken (het Engelse citaat klinkt mooier dan
het Nederlandse):
There is a crack in everything, that’s how the light comes
in.
Met Wim Verschuren praat ik in onderstaande film over de functie van de stilte, werk en contemplatie, het engagement van een religieus en dat van een kunstenaar. Over de radicaliteit van de monnik die zich terug trekt in de stilte in vergelijking met de radicaliteit van de kunstenaar, over het mysterie van de onbekende 'ik', de ruimte van de stilte en de hoop van Vaclav Havel.
De Abdij van Berne
In 2006 nam ik deel aan een project waarin kunstenaars aan kerken en hun voorgangers in Noord-Brabant werden gekoppeld. Het uitgangspunt was 'Het feest van de geest' oftewel Pinksteren. Hoewel ik Rooms Katholiek ben opgevoed, ben ik niet praktiserend of gelovig maar vind ik het fenomeen religie en waarom mensen een geloof aanhangen wel intrigerend.Ik ging samenwerken met Frank Kazenbroot, een norbertijn, destijds woonachtig in de Abdij van Berne in Heeswijk. (In het kader van project 'In Tussentijd' heb ik geprobeerd weer met hem in contact te komen. Hij is uitgetreden en werkt momenteel in een gevangenis als geestelijk verzorger. Helaas wil hij niet met me in gesprek.)
In de abdij woonde en werkte parttime Pieter Butz, een protestantse man die op de één of andere manier een plek had verworven binnen de abdij. We begonnen -in aanloop naar de tentoonstelling tijdens Pinksteren- op mijn initiatief een openbare briefwisseling op internet over de betekenis van Pinksteren en o.a. over de relatie tussen kunst en religie.
Dit ben ik op de kamer in de Abdij van Berne, waar ik heb gelogeerd ten tijde van het project. |
Voor het lezen van de brieven klik hier.
Gedurende de briefwisseling vormde ik me langzaam een beeld van wat voor beeldend werk ik wilde gaan maken op de locatie van de abdij. Het werden portretten in olieverf op plexiglas- formaat 100 cm x 150 cm- van mensen die verschillende religies vertegenwoordigen vanuit verschillende culturen en woonachtig in Nederland. (Verschillende van deze mensen had ik eerder ontmoet in andere projecten) Ik monteerde voor of achter deze portretten prints van gravures van Gustave Doré die 'Het feest van de geest' verbeelden, zodat er twee werkelijkheden door elkaar gingen lopen.
Op de plek waar ooit een houten madonna had gestaan in de gevel van de abdij plaatste ik een portret van een Turkse moslima (Hüsniye).
Foto: Peter Cox
In de abdijkerk plaatste ik een portret van een Chinese vluchtelinge (Mona).
Foto: Peter Cox Hieronder een portret van een Soedanees (Orwa).
Foto: Peter Cox
Een norbertijn op leeftijd (Nico).
Foto: Peter Cox
Stiltemeditatie
Op 9 februari 2014 hebben sponsors van In Tussentijd een stiltemeditatie kunnen bijwonen bij kloosterhotel ZIN in Vught, het voormalige klooster van de Fraters van Tilburg. Enkele fraters zijn nog woonachtig op het landgoed, waaronder frater Niek Hankmann die de stiltemeditatie heeft verzorgd in de kapel van het klooster. De betrokkenen konden na de meditatie het bijzondere gebouw bekijken waarin oud en nieuw mooi samen gaat (het klooster is in 2000 verbouwd door architectenbureau Marx en Steketee waarvoor de welstands prijs van N-Brabant verkregen is) en de NOG kunstcollectie te zien is. Het gastatelier waar ik in 2009 voor een half jaar mocht verblijven, is verbouwd door de eerste gastkunstenaar Frank Havermans. We bezochten de huidige kunstenaar in het atelier Noortje Haegens.Sponsors van 'In Tussentijd' in de kapel van ZIN |
Samen met Jan van Hees heb ik deze banken ontworpen en gemaakt voor ZIN; een onderbroken lemniscaat met een bankje in de vijver, rustplek voor diegenen die over water kunnen lopen. Er horen nog rugleuningen bij; zeildoek beprint met bewerkte foto's die op verschillende plekken in de banken kunnen worden vastgezet. |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten